Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is in 1996 in dienst getreden van werkgever in de functie van voorman timmerman I en leermeester. Op 23 oktober 2009 heeft werkgever met toestemming van het UWV WERKbedrijf de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd tegen vrijdag 12 maart 2010. Thans verzoekt werknemer ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een (bruto)vergoeding van € 75.000,=. Daartoe stelt werknemer dat de werkgever in strijd met het opzegverbod wegens ziekte de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, de opzegging in belangrijke mate heeft bijgedragen aan een verstoorde arbeidsrelatie, de ontbindingsprocedure de enige wijze is waarop werknemer een vergoeding kan ontvangen en dat werknemer per 1 maart 2010 met vervroegd pensioen wenst te gaan, zodat niet tot 12 maart 2010 kan worden gewacht met de beëindiging.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Onder verwijzing naar Hoge Raad 11 december 2009, LJN BJ9096, acht de kantonrechter zich bevoegd kennis te nemen van het verzoek van werknemer. De kantonrechter is van oordeel dat werknemer in casu onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te oordelen dat er sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op een eerder tijdstip dient te eindigen dan 12 maart 2010 (zie opnieuw Hoge Raad 11 december 2009, LJN BJ9096). De opzegging heeft niet geleid tot een verstoorde arbeidsrelatie. De wens om met vervroegd pensioen te gaan, is geen verandering in de omstandigheden. Ten slotte is de stelling dat de 685-procedure de enige wijze is om een vergoeding te verkrijgen onjuist. Werknemer kan immers na de opzegging een 681-procedure starten.
Volgt afwijzing vordering werknemer.