Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werkneemster
Rechtbank Noord-Holland, 4 maart 2010
ECLI:NL:RBHAA:2010:BL5607

werkgever/werkneemster

Geen rechtsgrond voor vergoedingsplicht werknemer wegens te veel toegekende vakantie-uren. Aan artikel 7:641 BW komt geen reflexwerking of analogieredenering toe

Werkneemster is van 1 september 2006 tot 1 november 2008 als schoonheidsspecialiste in dienst geweest van werkgever. Partijen zijn een flexibele gemiddelde werkweek van 33 uur overeengekomen. Werkneemster kreeg uitbetaald voor 33 uur maar werkte flexibel tussen de 30 en 36 uur per week. Nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, blijkt werkneemster te weinig uren te hebben gedraaid en te veel vakantiedagen te hebben opgenomen. Werkgever vordert thans betaling van het teveel aan loon en vakantiedagen terug van werkneemster.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het feit dat werkneemster te weinig uren heeft gemaakt, komt voor risico van werkgever (artikel 7:628 BW). Werkgever stelde immers de roosters op, terwijl van ongeoorloofde afwezigheid van werkneemster geen sprake is.

Indien te veel vakantie-uren zijn toegekend, dan levert dat op zichzelf geen rechtsgrond op voor een vergoedingsplicht aan de kant van de werknemer na afloop van het dienstverband. Dat zou alleen anders zijn indien de werkgever, geconfronteerd met een verzoek tot toekenning van vakantie-uren waarop de werknemer op dat moment (nog) geen recht heeft, vóór het toekennen daarvan op duidelijke en voor geen redelijk misverstand vatbare wijze met de werknemer zou hebben afgesproken, dat de tegenwaarde daarvan zou moeten worden terugbetaald, indien het dienstverband zou eindigen voordat weer voldoende vakantiesaldo zou zijn opgebouwd. (Vgl. Ktr. Zaandam 31 maart 1994, LJN AD2082 en Ktr. Amsterdam 24 februari 1995, LJN AI9155). Daarvan is in het onderhavige geval echter niet gebleken. Dat de werknemer in het tegenovergestelde geval, waarin bij het einde van het dienstverband te weinig vakantie-uren zijn genoten, wel recht heeft op uitbetaling van de tegenwaarde daarvan in geld, vindt een zelfstandige rechtsgrond in het bepaalde in artikel 7.641 lid 1 BW, welk wetsartikel echter niet toepasselijk is op een geval zoals door werkgever aangebracht.

Volgt afwijzing vordering werkgever.