Naar boven ↑

Rechtspraak

Het Eilandgebied Curaçao/werknemer
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 2 maart 2010
ECLI:NL:OGHNAA:2010:BL7933

Het Eilandgebied Curaçao/werknemer

Geen toestemming Directeur van de Directie Arbeidszaken nodig voor opzegging arbeidsovereenkomst met docent

Werknemer vordert loon nadat hij door het Eilandgebied is ontslagen. Volgens werknemer is deze opzegging nietig, want zonder toestemming van de Directeur van de Directie Arbeidszaken geschied. Daarnaast zou de opzegging in strijd zijn met het opzegverbod tijdens ziekte en in strijd met de goede zeden.

Het Gemeenschappelijk Hof oordeelt als volgt. Nu opzegging niet met terugwerkende kracht kan geschieden, houdt het Hof het ervoor dat het Eilandgebied het dienstverband van werknemer aldus met onmiddellijke ingang heeft beëindigd (vgl. HR 12 januari 1990, NJ 1990, 662). Van een nietig ontslag op de grond dat het Eilandgebied werknemer zonder toestemming van de Directeur van de Directie Arbeidszaken heeft ontslagen is geen sprake. De Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten (P.B. 1972, no. 111, zoals gewijzigd) is ingevolge artikel 2 aanhef en sub b van deze landsverordening niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst, nu werknemer een aanstelling had als docent op een school. Dit betekent dat het Eilandgebied niet ingevolge artikel 4 lid 1 Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten verboden was de arbeidsovereenkomst te beëindigen zonder toestemming van de Directeur van de Directie Arbeidszaken, zodat het ontslag niet ingevolge artikel 7 lid 1 van deze landsverordening nietig kan zijn. Voorts kan het beroep op het ontslagverbod van artikel 7A:1615h lid 2 BW werknemer niet baten, reeds niet omdat hij op de datum van de ontslagbrief reeds meer dan een jaar arbeidsongeschikt was. Het onderhavige ontslagverbod geldt immers niet als de arbeidsongeschiktheid ten minste een jaar heeft geduurd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt in het licht van het voorgaande niet in te zien dat het ontslag in strijd is met de goede zeden. Tot slot merkt het Hof nog op dat een loonvordering als de onderhavige niet kan worden toegewezen op grond van de stelling dat de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk of onregelmatig is beëindigd. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is namelijk vereist dat de dienstbetrekking is blijven voortbestaan, terwijl het beroep op kennelijk onredelijk dan wel onregelmatig ontslag veronderstelt dat de dienstbetrekking is geëindigd. Ook onrechtmatige daad biedt geen grondslag voor de vordering van werknemer, nog daargelaten of het handelen van het Eilandgebied als contractspartij van werknemer al tevens een onrechtmatige daad kan opleveren.