Rechtspraak
Olympique Lyonnais SASP/Olivier Bernard en Newcastle UFCHof van Justitie van de Europese Unie, 16 maart 2010
Olympique Lyonnais SASP/Olivier Bernard en Newcastle UFC
In de loop van 1997 tekende Bernard een beloftecontract bij Olympique Lyonnais voor de duur van drie seizoenen, dat op 1 juli van dat jaar inging. Vóór het verstrijken van dat contract bood Olympique Lyonnais Bernard een eenjarig contract als beroepsspeler aan per 1 juli 2000. Bernard weigerde dit contract te ondertekenen en sloot in augustus 2000 een contract als beroepsspeler bij Newcastle UFC. Toen Olympique Lyonnais van dat contract vernam, dagvaardde de club Bernard voor de Conseil de prud’hommes (rechterlijke instantie voor arbeidsgeschillen) te Lyon teneinde hem en Newcastle UFC hoofdelijk te doen veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Het gevorderde bedrag was € 53 357,16, wat gelijk is aan het salaris dat Bernard gedurende een jaar zou hebben ontvangen indien hij het door Olympique Lyonnais voorgestelde contract had getekend. De Conseil de prud’hommes te Lyon was van mening dat Bernard zijn contract eenzijdig had beëindigd, en veroordeelde hem en Newcastle UFC hoofdelijk tot betaling aan Olympique Lyonnais van een schadevergoeding van € 22.867,35. De Cour d’appel de Lyon vernietigde dit vonnis. Zij oordeelde in wezen dat de verplichting voor een speler bij afloop van de opleiding om een contract als beroepsspeler te tekenen bij de opleidingsclub, ook het daarmee verband houdende verbod voor deze speler meebracht om een dergelijk contract te tekenen bij een club uit een andere lidstaat, wat een schending van artikel 39 EG vormde. Olympique Lyonnais heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van de Cour d’appel de Lyon. De Cour de cassation is van mening dat hoewel artikel 23 van het handvest een jonge speler niet formeel verbood om een contract als beroepsspeler te sluiten met een club uit een andere lidstaat, deze bepaling tot gevolg had dat hij werd belet of ervan weerhouden een dergelijk contract te tekenen, voor zover de schending van deze bepaling een veroordeling tot schadevergoeding met zich kon brengen. De Cour de cassation wijst met klem erop dat het hoofdgeding een probleem van uitlegging van artikel 39 EG doet rijzen, aangezien het de vraag opwerpt of een dergelijke beperking haar rechtvaardiging kan vinden in de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge beroepsvoetballers aan te moedigen, die voortvloeit uit het arrest van 15 december 1995, Bosman (C-415/93, Jurispr. blz. I-4921). Daarop heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
1. Verzet het in artikel 39 EG neergelegde beginsel van het vrije verkeer van werknemers zich tegen een bepaling van nationaal recht op grond waarvan een speler van de categorie ‘beloften’ die bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat van de Europese Unie, kan worden gelast schadevergoeding te betalen?
2. Zo ja, vormt de noodzaak om de indienstneming en opleiding van jonge beroepsspelers aan te moedigen een legitieme doelstelling of een dwingende reden van algemeen belang die een dergelijke beperking kan rechtvaardigen?
Het Hof oordeelt als volgt. Er dient te worden vastgesteld dat een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speler van de categorie ‘beloften’ bij afloop van zijn opleidingsperiode op straffe van schadevergoeding verplicht is zijn eerste contract als beroepsspeler te sluiten met de club die hem heeft opgeleid, deze speler ervan kan weerhouden zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen. Zoals Olympique Lyonnais opmerkt, belet een dergelijke regeling deze speler weliswaar niet formeel een contract als beroepsspeler te tekenen bij een club uit een andere lidstaat, maar maakt zij niettemin de uitoefening van dit recht minder aantrekkelijk. Bijgevolg vormt deze regeling een beperking van het krachtens artikel 45 VWEU binnen de Unie gewaarborgde vrije verkeer van werknemers. Een maatregel die het vrije verkeer van werknemers belemmert, is slechts toelaatbaar wanneer hij een legitieme, met het Verdrag verenigbare doelstelling nastreeft en zijn rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang. Daarenboven moet in een dergelijk geval de toepassing van de betrokken maatregel geschikt zijn om de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling te verzekeren en niet verder gaan dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is. Met betrekking tot beroepssport heeft het Hof reeds vastgesteld dat gezien het grote maatschappelijke belang van sport en inzonderheid van voetbal in de Unie, moet worden erkend dat de aanmoediging van de indienstneming en opleiding van jonge spelers een legitieme doelstelling is (zie arrest Bosman). Gelet op een en ander, moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 45 VWEU niet in de weg staat aan een regeling die, ter verwezenlijking van de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, de schadeloosstelling van de opleidingsclub waarborgt ingeval een jonge speler bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, mits deze regeling geschikt is om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is. Een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speler van de categorie ‘beloften’ die bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, kan worden gelast schadevergoeding te betalen waarvan het bedrag losstaat van de werkelijke opleidingskosten, is niet noodzakelijk om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen.