Rechtspraak
werknemer/werkgever
(De erven van) werknemer heeft de werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade die hij tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden (OPS). De kantonrechter heeft werknemer opgedragen te bewijzen dat hij lijdt aan OPS en dat hij deze aandoening in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft opgelopen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep. Ten aanzien van het causaal verband betoogt werknemer, onder verwijzing naar hetgeen de Hoge Raad op dit punt heeft overwogen in zijn arresten van 17 november 2000 (NJ 2001, 596 (Unilever/Dikmans)) en 23 juni 2006 (NJ 2006, 354 (Havermans/Luyckx)), dat het in het onderhavige geval niet op zijn weg ligt om bewijs te leveren. Hij stelt dat hij aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast heeft voldaan, zodat de kantonrechter de vordering had moeten toewijzen dan wel werkgever had moeten toelaten tot het bewijs dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan eventueel in combinatie met de bewijslast van het tegenbewijs van het causaal verband.
Het hof oordeelt als volgt. In de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ook Hoge Raad 9 januari 2009, LJN BF8875, JAR 2009/38 (Landskroon/BAM)) is geoordeeld dat wanneer een werknemer bij zijn werk is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen, het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband moet worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Het is in dat geval de plicht van de werkgever om nader aan te geven of en zo ja, welke maatregelen zij in dit opzicht heeft getroffen. Voor toepassing van die regel van bewijslastverdeling is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zonodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, maar ook dat hij stelt en zonodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten welke door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. De enkele omstandigheid dat een werknemer bij zijn werk is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen rechtvaardigt dan ook niet de toepassing van die regel. Het moet immers gaan om een zodanige mate van blootstelling dat daardoor de gezondheidsklachten kunnen zijn veroorzaakt. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat die conclusie niet getrokken kan worden uit de door werknemer overgelegde stukken.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat voor toepassing van de in het arrest van de Hoge Raad van 17 november 2001, NJ 2001, 596 genoemde regel van bewijslastverdeling geen grond bestaat. Zoals reeds is overwogen, ligt het dan overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv op de weg van werknemer om te bewijzen dat hij schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, alsmede dat er een causaal verband bestaat tussen de opgelopen schade en de werkzaamheden.