Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemers/werkgever
Rechtbank Noord-Holland, 16 maart 2010
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM0542

werknemers/werkgever

Uitleg relatiebeding eerst op grond van Haviltex en pas daarna contra preferentem

Werknemers zijn in 2001 respectievelijk 2004 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van werkgever. Op de arbeidsovereenkomst van werknemers is een concurrentiebeding van toepassing. Daarin staat opgenomen dat het verboden is 'financiële transacties aan te gaan, hetzij middellijk of onmiddellijk, waarmee zaken van cliënten direct of indirect zijn gemoeid – met relaties welke behoren tot de cliëntenkring van werkgever'. In 2007 zijn partijen bij werkgever in dienst getreden. In 2009 hebben werknemers samen met derden een eigen onderneming opgericht dat zich evenals werkgever bezighoudt met archeologisch bodemonderzoek en -advies. Werknemers stellen zich op het standpunt dat zij niet (meer) gebonden zijn aan het concurrentiebeding.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het concurrentiebeding, dat in feite een relatiebeding is, is in 2007 op grond van artikel 7:662 jo. 7:653 BW van rechtswege overgegaan op werkgever en derhalve nog steeds geldig. Aan werknemers moet onmiddellijk worden toegegeven dat dit relatiebeding bijzonder onduidelijk is geformuleerd. Die onvolkomenheid kan en moet echter worden ondervangen door rechterlijke uitleg, waarop als hoofdregel het zogenaamde Haviltex-criterium van toepassing is (vgl. HR 1 april 2003, JAR 2003/107). Slechts voor zover deze uitleg niet leidt tot de nodige duidelijkheid geldt de subsidiaire regel dat het beding ten gunste van de werknemer moet worden uitgelegd (vgl. Hof Leeuwarden 3 mei 2006, RAR 2006, 101). Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter moet het in deze procedure bedoelde relatiebeding met inachtneming van de hiervoor gegeven maatstaf aldus worden uitgelegd dat het werknemers verboden is om na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zaken te doen met relaties die behoren tot het per datum beëindiging van het dienstverband bestaande klantenbestand van werkgever. Vervolgens komt aan de orde of de werking van het relatiebeding, zoals hiervoor uitgelegd, bij wijze van voorlopige voorziening geheel of gedeeltelijk moet worden geschorst. De rechter beperkt de werking van dit relatiebeding in duur tot een jaar na beëindiging van het dienstverband en tot relaties van werkgever over de jaren 2007, 2008 en 2009.