Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag, 13 april 2010
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM0859
De Staat der Nederlanden/Werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland (WPN) c.s.
Bij inwerkingtreding van de Postwet 2009 (verder: de wet) op 1 april 2009 is de Nederlandse markt voor geadresseerde stukken geheel geliberaliseerd. In de wet zijn in het kader van de liberalisering van de postmarkt regels gesteld voor postvervoerbedrijven. Tot deze regels behoort artikel 8 waarin staat opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften kunnen worden gesteld over de in acht te nemen arbeidsvoorwaarden indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. De betrokken werkgevers- en werknemersvereniging hebben in 2008 een cao gesloten waarin een zogenoemd ingroeimodel is overeengekomen met als uitgangspunt dat binnen 3,5 jaar 80% van de postverspreiders werkzaam zal zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Op 8 oktober 2009 heeft de Staat op basis van artikel 8 een amvb uitgevaardigd waarin staat dat per 1 januari 2010 uitsluitend postvervoer mag worden verricht door postverspreiders die een arbeidsovereenkomst hebben met hun postbedrijf, tenzij sprake is van een lopende cao. Deze cao dient dan wel aan een door de Staat opgesteld ingroeimodel te voldoen. Dit ingroeimodel wijkt af van het tussen werkgevers- en werknemersorganisatie afgesproken ingroeimodel. Het eindresultaat is gelijk, te weten 80%. De voorzieningenrechter heeft de Staat verboden aan de amvb uitvoering en toepassing te geven. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat weliswaar het door de cao-partijen beoogde ingroeimodel niet volledig ingevuld in de cao is opgenomen, maar dat artikel 8 van de wet slechts gewag maakt van een probleem dat niet kan worden opgelost door aanpassing van algemeen geldende voorschriften of bij overeenkomst tussen de desbetreffende werkgever en de vertegenwoordigers van werknemersorganisaties, dat de Staat en de cao-partijen het erover eens zijn dat op basis van de huidige afspraken tussen betrokken partijen drieƫneenhalf jaar na de liberalisering tegen sociaal aanvaardbare arbeidsvoorwaarden arbeid wordt verricht en dat daarmee het in artikel 8 sub c van de wet bedoelde probleem in beginsel is opgelost. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter noopt artikel 8 sub c van de wet er niet toe dat de daar vermelde overeenkomst op een wijze moet worden ingevuld die de Staat welgevallig is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat uit het niet voldoen aan de voorwaarde zoals vermeld in artikel 8 sub c van de wet volgt dat de amvb onmiskenbaar onverbindend is. De Staat is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof constateert dat tussen WPN c.s. (werkgeversorganisatie) en werknemersorganisaties een cao is gesloten waarvan een naderhand afgesproken ingroeimodel deel uitmaakt dat aan de in de amvb gestelde eisen voldoet. Het overeengekomen ingroeimodel hanteert als te bereiken percentages arbeidsovereenkomsten immers hogere dan de in de amvb voorgeschreven percentages. Andere eisen bevat de amvb niet. Dat leidt ertoe dat, anders dan WPN c.s. in de inleidende dagvaarding hebben gesteld ter onderbouwing van de spoedeisendheid van hun vorderingen, de leden van WPN niet verplicht zijn grotere aantallen of sneller arbeidsovereenkomsten te sluiten dan waartoe zij zich in de cao hebben verbonden. De door WPN gesloten cao voldoet aan alle eisen die de amvb stelt en het gebod in de amvb om postvervoer uitsluitend door postverspreiders te doen verrichten, geldt voor haar leden dus niet. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat WPN c.s. bij de door hen gevraagde voorzieningen geen spoedeisend belang hebben.
Volgt vernietiging van het vonnis van de rechtbank.