Rechtspraak
Bâtiments et Ponts Construction SA e.a.Hof van Justitie van de Europese Unie, 15 april 2010
Bâtiments et Ponts Construction SA e.a.
De onderhavige prejudiciële procedure betreft, net als de zaak Rüffert, de sociale component van de regels betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten. Het gaat om de vraag met welke middelen de autoriteiten van de lidstaat waarin een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken zal worden geplaatst, mogen controleren of de aannemers die aan de aanbestedingsprocedure deelnemen, hun verplichting tot betaling van de belastingen en de socialezekerheidsbijdragen nakomen. Deze procedure vindt haar oorsprong in de aanbestedingsrechtelijke nasleep van de sanering en de renovatie van het beroemde Berlaymont-gebouw te Brussel, waarin de Europese Commissie haar hoofdkantoor heeft. Aan de aanbestedingsprocedure voor de werken aan het Berlaymont-gebouw had onder andere een joint venture deelgenomen van aannemers die niet alle in België fiscaal waren geregistreerd. Een dergelijke fiscale registratie was echter verplicht volgens het destijds geldende Belgische aanbestedingsrecht en die verplichting was in het onderhavige geval ook opgenomen in de aanbestedingsvoorwaarden. Zij beoogde vooral te garanderen dat de inschrijvers op overheidsopdrachten hun verplichting tot betaling van de belastingen en de socialezekerheidsbijdragen volgens de voorschriften waren nagekomen en zouden nakomen. Aan het Hof wordt verzocht, uit te maken of een dergelijk registratievereiste ook mag worden gesteld aan inschrijvers die hun zetel in een andere lidstaat hebben, dan wel of de aanbestedende diensten genoegen moeten nemen met getuigschriften van de autoriteiten van het land van herkomst dat de belastingen en de socialezekerheidsbijdragen volgens de voorschriften zijn voldaan. Het Belgische Hof van Cassatie heeft twee prejudiciele vragen gesteld, te weten:
1 Is de registratieplicht als voorwaarde om in België een overheidsopdracht toegewezen te kunnen krijgen, zoals die is opgelegd bij artikel 1.G. van het in het onderhavige geval toepasselijke bijzondere bestek, niet in strijd met het beginsel van vrij verkeer binnen de Europese Unie en met artikel 24, tweede alinea, van richtlijn 93/37/EEG […], wanneer zij aldus moet worden uitgelegd dat zij de aanbestedende dienst toestaat de buitenlandse inschrijver-aannemer die niet is geregistreerd maar gelijkwaardige getuigschriften van zijn nationale autoriteiten heeft overgelegd, van de opdracht uit te sluiten?
2 Is het niet in strijd met het beginsel van vrij verkeer binnen de Europese Unie en met artikel 24, tweede alinea, van richtlijn 93/37, dat een Belgische aanbestedende dienst van buitenlandse inschrijvers kan verlangen dat zij de geldigheid van de hun door de belastingadministratie en de socialezekerheidsadministratie van hun staat afgegeven getuigschriften waarin wordt bevestigd dat zij aan hun fiscale en sociale verplichtingen hebben voldaan, door een Belgische instantie, te weten de commissie voor registratie van aannemers, laten onderzoeken?
De advocaat-generaal concludeert als volgt. Het vrije verkeer van diensten en richtlijn 93/37/EEG staan niet eraan in de weg dat in het nationale recht of in de aanbestedingsvoorwaarden van aannemers uit andere lidstaten als voorwaarde voor deelneming aan een procedure van plaatsing van een overheidsopdracht wordt geëist dat zij zich fiscaal laten registreren, voor zover die registratieprocedure
– de deelneming van die aannemers aan een aanbestedingsprocedure bemoeilijkt noch vertraagt en voor hen ook geen extra administratieve kosten meebrengt, en
– beperkt blijft tot de vaststelling van de professionele geschiktheid en betrouwbaarheid van deze aannemers in de zin van artikel 24, eerste alinea, van richtlijn 93/37.
Artikel 24, tweede alinea, tweede streepje, van richtlijn 93/37 verbiedt niet dat buitenlandse aannemers voor deelneming aan een aanbestedingsprocedure worden verplicht, de door de autoriteiten van hun land van herkomst afgegeven getuigschriften dat zij hun belastingen en socialezekerheidsbijdragen volgens de regels hebben voldaan, door een andere instantie dan de aanbestedende dienst te laten toetsen, voor zover die instantie
– wat de samenstelling en de arbeidsmethode ervan betreft, voldoende garantie biedt dat de unierechtelijke voorschriften in acht worden genomen, en
– zich in het kader van een summiere toetsing ertoe beperkt, zonder twijfel vast te stellen dat het uit het land van herkomst afkomstige getuigschrift van recente datum is, echt is en niet door een kennelijk onbevoegde instantie is afgegeven. Meer dan een dergelijke marginale toetsing mag niet worden verricht, omdat de overheidsinstanties van de lidstaat van aanbesteding niet bevoegd zijn om detailpunten betreffende de bevoegdheid of de procedure voor de afgifte van dergelijke getuigschriften in het land van herkomst van de aannemer te beoordelen. Voor zover het nationale recht van deze instantie toestaat, van aannemers gegevens en bescheiden te verlangen waarin richtlijn 93/37 niet voorziet, mag van deze bevoegdheid geen gebruik worden gemaakt jegens een aannemer uit een andere lidstaat.