Rechtspraak
Barth/Bundesministerium für Wissenschaft und ForschungHof van Justitie van de Europese Unie, 15 april 2010
Barth/Bundesministerium für Wissenschaft und Forschung
Werknemer (Duitse nationaliteit) heeft van 1 januari 1975 tot en met 28 februari 1987 als hoogleraar aan de Johann Wolfgang Goethe-universiteit in Frankfurt am Main (Duitsland) gewerkt. Op 1 maart 1987 werd hij benoemd als gewoon hoogleraar aan de universiteit Wenen (Oostenrijk). Door deze benoeming verkreeg werknemer tevens de Oostenrijkse nationaliteit. Werknemer kwam aanvankelijk niet in aanmerking voor een anciënniteitstoelage, omdat zijn anciënniteit in Duitsland niet meetelde. Uiteindelijk is werknemer met terugwerkende kracht alsnog in aanmerking gesteld voor de anciënniteitstoeslag. De daarbij behorende loonvordering werd evenwel beperkt wegens verjaring. Werknemer stelt zich op het standpunt dat de aanvankelijk gestelde voorwaarde in strijd is met vrij verkeer van werknemers en de verjaringstermijnen in casu afbreuk doen aan het doeltreffendheidsvereiste.
Het Hof van Justitie EG oordeelt als volgt. Het Unierecht verzet zich niet tegen een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke voor aanvragen tot betaling van een bijzondere anciënniteitstoelage die vóór het arrest van 30 september 2003 (Köbler, C-224/01), op grond van een met het gemeenschapsrecht onverenigbare nationale regeling werd ontzegd aan een werknemer die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, een verjaringstermijn van drie jaar geldt.