Gemeente Amsterdam/ambtenaar A

In de periode 14 december 1999 tot en met 25 november 2002 heeft A (samen met B), destijds als ambtenaar in dienst bij de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam (hierna: de Sociale Dienst) van de gemeente, gefraudeerd met de verstrekking van bijzondere bijstand aan bekenden. Zowel de interne recherche van de Sociale Dienst als het openbaar ministerie hebben een onderzoek ingesteld. A is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld voor het plegen van verduistering en valsheid in geschrifte. De Sociale Dienst heeft A op 23 december 2002 geschorst en op 17 januari 2003 in kennis gesteld van het onvoorwaardelijk strafontslag. Op 22 dan wel 29 januari 2008 heeft de gemeente haar rechten op volledige schadevergoeding voorbehouden. In eerste aanleg is A bij verstek veroordeeld tot betaling van € 214.747,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2002. Tegen dit oordeel keert A zich in de onderhavige verzetprocedure. Volgens A is de vordering van de gemeente verjaard.

De rechtbank oordeelt als volgt. Met A is de rechter van oordeel dat de gemeente in december, dan wel uiterlijk op 17 januari 2003 op de hoogte was van de omvang van de schade alsmede met enige zekerheid kon vaststellen dat A de schadeveroorzaker was. Daardoor is vanaf dat moment de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW gaan lopen, zodat bij het schrijven van 22 januari 2008 de vordering reeds was verjaard.

Volgt vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de vordering van de gemeente.