Naar boven ↑

Rechtspraak

Roca Álvarez/Sesa Start Espana
Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 mei 2010

Roca Álvarez/Sesa Start Espana

Man heeft onder omstandigheden recht op lactatieverlof. Voorbehoud recht aan vrouwen in strijd met richtlijn gelijke behandeling mannen en vrouwen

In het Spaanse recht hebben werkneemsters gedurende de eerste negen levensmaanden van hun kind recht op een dagelijkse verkorting van de arbeidstijd. Hoewel de wet spreekt van een werkonderbreking 'ten behoeve van de lactatie', hebben volgens de Spaanse rechtspraak ook moeders die geen borstvoeding geven, recht op deze werkonderbreking. De lactatie vormt geen voorwaarde voor de toekenning van de werkonderbreking. Indien een werkneemster geen gebruik maakt van de werkonderbreking, kan de vader van het kind, voor zover hij eveneens werknemer is, dit doen in plaats van de moeder. Roca Álvarez vroeg een dergelijke werkonderbreking bij zijn werkgever aan. Deze werd hem geweigerd om de reden dat de moeder van het kind als zelfstandige werkzaam was en derhalve geen eigen recht op werkonderbreking had. Om die reden had Roca Álvarez geen afgeleid recht. Het Spaanse recht kent namelijk geen zelfstandig recht op werkonderbreking toe aan vaders in loondienst. Roca Álvarez ziet hierin een discriminatie op grond van zijn geslacht.

De advocaat-generaal (Kokott) concludeert als volgt. Deze zaak onderscheidt zich van de feiten die ten grondslag lagen aan de zaak Hofmann. In die zaak ging het om een bepaling van een lidstaat die alleen moeders na afloop van de wettelijke beschermingstermijn een door de staat begunstigd moederschapsverlof toekende, dat in geen geval ook door de vader kon worden waargenomen. In die context stelde het Hof vast dat richtlijn 76/207 de lidstaten niet verplichtte om een dergelijk verlof ook aan vaders toe te kennen, aangezien een dergelijk moederschapsverlof de bescherming van de vrouw ten aanzien van de gevolgen van zwangerschap en moederschap tot doel had. In deze context legde het Hof de nadruk op de functie van een moederschapsverlof als bescherming van de bijzondere relatie tussen moeder en kind in de tijd onmiddellijk na de bevalling, om verstoring van die relatie door cumulatie van lasten als gevolg van gelijktijdige beroepsuitoefening te voorkomen. Dit beschermingsaspect wordt gedeeltelijk beschouwd als achterhaald, aangezien ook de vader kan zorgen voor de noodzakelijke aandacht voor het kind. In ieder geval kan een cumulatie van lasten voor de moeder ook al worden voorkomen indien de vader de verzorging van het kind overneemt. In het onderhavige geval hoeft het gewicht van het beschermingsaspect in het Unierecht evenwel niet definitief te worden verduidelijkt, aangezien uit het Spaanse recht – waarin de werkonderbreking in veel gevallen ook door de vader kan worden opgenomen – zelf blijkt dat het hier niet gaat om de bescherming van de bijzondere relatie tussen moeder en kind.

Zodoende concludeert de A-G dat een nationale regeling die een zelfstandig recht op een werkonderbreking met behoud van loon ten behoeve van de verzorging van een kind – bestaande in een dagelijkse arbeidstijdverkorting van een half uur of een werkonderbreking van een uur, die in twee keer kan worden opgenomen – bij uitsluiting voorbehoudt aan de moeder die werkneemster in loondienst is, en dit recht evenwel niet toekent aan een vader die werknemer in loondienst is, in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling in de zin van richtlijn 76/207/EEG (gelijke behandeling van mannen en vrouwen).