Rechtspraak
INPS/Bruno c.s.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 juni 2010
INPS/Bruno c.s.
Tiziana Bruno, Massimo Pettini, Daniela Lotti en Clara Matteuci (hierna: 'verzoekers'), allen werknemers van Alitalia SpA (hierna: 'Alitalia'), hebben verzocht dat voor de berekening van hun pensioenanciƫnniteit het volle aantal weken van de periode van hun deeltijdarbeid in aanmerking zou worden genomen. Zij verklaarden dat zij met succes hadden verzocht om omzetting (voor de aangegeven tijdvakken) van hun voltijdarbeidsovereenkomst in een overeenkomst voor verticale cyclische deeltijdarbeid (een werkvorm waarbij voltijds wordt gewerkt, gedurende slechts een beperkte tijd per jaar. Horizontale deeltijdarbeid houdt in dat gedurende een normale werkweek, minder uren wordt gewerkt). Het INPS (uitkeringsinstituut) heeft enkel de tijdvakken waarin verzoekers daadwerkelijk hebben gewerkt, met uitsluiting van de tijdvakken van inactiviteit, als tijdvakken van premiebetaling voor het verwerven van pensioenrechten beschouwd. De appelrechter heeft het Hof de volgende prejudiciƫle vragen voorgelegd:
1. Is de Italiaanse wettelijke regeling, meer bepaald artikel 7, lid 1, van wet nr. 638/83, op grond waarvan tijdvakken waarin in het kader van verticale deeltijdarbeid niet wordt gewerkt, niet als tijdvakken van premiebetaling voor het verwerven van pensioenrechten in aanmerking worden genomen, verenigbaar met richtlijn 97/81/EG, meer bepaald met clausule 4 van de bij deze richtlijn gevoegde kaderovereenkomst, betreffende het beginsel van non-discriminatie?
2. Is voornoemde nationale bepaling in overeenstemming met richtlijn 97/81/EG, meer bepaald met clausule 1 van de bij de richtlijn gevoegde kaderovereenkomst, volgens welke de lidstaten de ontwikkeling van deeltijdarbeid dienen te vergemakkelijken, met clausule 4 en met clausule 5, die van de lidstaten verlangen dat zij de belemmeringen van juridische of administratieve aard waardoor de mogelijkheden voor deeltijdwerk kunnen worden beperkt, verwijderen, gelet op het feit dat de niet-inaanmerkingneming voor pensioendoeleinden van de weken waarin niet is gewerkt, ontegenzeglijk een belangrijke belemmering vormt voor de keuze voor deeltijdarbeid van het verticale type?
3. Kan clausule 4 van voormelde kaderovereenkomst, betreffende het beginsel van non-discriminatie, ook gelden voor verschillende soorten deeltijdarbeid, in aanmerking genomen dat naar nationaal recht bij horizontale deeltijdarbeid, anders dan bij verticale deeltijdarbeid, voor een gelijk aantal gewerkte en bezoldigde uren per kalenderjaar alle weken van het kalenderjaar worden meegeteld?
Het Hof oordeelt als volgt. Clausule 4 van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, gehecht aan richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, moet, wat ouderdomspensioenen betreft, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die de niet-gewerkte tijdvakken van werknemers in verticale cyclische deeltijdarbeid niet meetelt voor de berekening van de pensioendiensttijd, tenzij deze verschillende behandeling is gerechtvaardigd om objectieve redenen. Ingeval de verwijzende rechter tot de conclusie komt dat de nationale regeling in de hoofdgedingen onverenigbaar is met clausule 4 van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, gehecht aan richtlijn 97/81, moeten de clausules 1 en 5, lid 1, ervan aldus worden uitgelegd dat zij zich ook verzetten tegen deze regeling.