Naar boven ↑

Rechtspraak

Van Delft/College van zorgverzekeringen
Hof van Justitie van de Europese Unie, 15 juli 2010

Van Delft/College van zorgverzekeringen

Verplichte bijdrage Zorgverzekeringswet voor niet-ingezetenen is niet in strijd met Verordening 1408-71 en artikel 39 EG

Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing houdt verband met het feit dat in het Koninkrijk der Nederlanden een wettelijke regeling is ingevoerd die de verplichte ziektekostenverzekering uitstrekt tot alle personen die op het nationale grondgebied wonen of werken. Onder de oude regeling moest het gedeelte van deze bevolking dat niet verplicht verzekerd was een particuliere verzekering afsluiten ter dekking van ziektekosten. De bewuste wijziging is ingevoerd bij de op 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (hierna: "ZVW”), die is gevolgd door de Invoerings‑ en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (hierna: "IZVW”). Deze wijziging heeft ook gevolgen gehad voor in andere lidstaten wonende personen die, uit hoofde van verordening (EEG) nr. 1408/7, aanspraak kunnen maken op uitkeringen in natura overeenkomstig de wetgeving van hun woonstaat, ten laste van de staat die hun een ouderdomspensioen of rente wegens arbeidsongeschiktheid uitkeert, in casu het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse wetgever verplicht die personen, zich aan te melden bij het College van zorgverzekeringen (hierna: "CZV”) en bijdragen te betalen, ook indien zij niet zijn ingeschreven bij het orgaan van de woonplaats zoals bepaald in verordening (EEG) nr. 574/72(3). De zes verzoekers in het hoofdgeding zijn tegen dit nieuwe stelsel opgekomen. Hierbij zij aangetekend dat volgens de door een van hen verstrekte gegevens meer dan 100.000 personen die alleen een Nederlands pensioen ontvangen in een andere lidstaat van de Europese Unie wonen of in een staat die een verdrag heeft ondertekend dat hun rechten verleent die gelijkwaardig zijn aan die waarin verordening nr. 1408/71 voorziet. Als bezwaar voeren zij aan dat de bijdragen die zij thans moeten betalen worden gevraagd voor zorg die naar hun oordeel minder gunstig is dan de zorg waar zij voor in aanmerking kwamen op basis van hun vroegere particuliere verzekering. Ook hebben zij betoogd dat zij in een minder gunstige positie zijn komen te verkeren dan ingezetenen van het Koninkrijk der Nederlanden, doordat deze laatsten een aanvullende particuliere verzekering hebben kunnen afsluiten tegen door de Staat onderhandelde en gewaarborgde tarieven, terwijl zij niet deze mogelijkheid hebben.

In deze context stelt de Centrale Raad van Beroep (Nederland) de volgende twee vragen:

1. Moeten de artikelen 28, 28 bis en 33 van verordening nr. 1408/71, het bepaalde in bijlage VI bij verordening nr. 1408/71, onder R, 1a en b, en artikel 29 van verordening nr. 574/72 aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling als artikel 69 van de ZVW, voor zover een rechthebbende op pensioen of rente die in beginsel aanspraken aan de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71 kan ontlenen, wordt verplicht zich aan te melden bij het CVZ en van die rechthebbende, ook als geen inschrijving als bedoeld in artikel 29 van verordening nr. 574/72 heeft plaatsgevonden, een bijdrage moet worden ingehouden op zijn pensioen of rente?

2. Moet artikel 39 EG dan wel artikel 18 EG aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling als artikel 69 van de ZVW, voor zover een burger van de Unie die in beginsel aanspraken aan de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71 kan ontlenen, wordt verplicht zich aan te melden bij het CVZ en van die burger, ook als geen inschrijving als bedoeld in artikel 29 van verordening nr. 574/72 heeft plaatsgevonden, een bijdrage moet worden ingehouden op zijn pensioen of rente?

De Advocaat-Generaal (Jaanskinen) concludeert als volgt:

1. De artikelen 28, 28 bis en 33 van verordening (EEG) nr. 1408/71, bijlage VI bij die verordening, onder R, lid 1, sub a en b, en artikel 29 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, staan niet in de weg aan een nationale bepaling als die aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan de staat die een pensioen of rente verschuldigd is in de eerste plaats de rechthebbende daarop verplicht, zich te melden bij het in die staat met de zorgverzekeringen belaste orgaan, en in de tweede plaats de inhouding van een bijdrage op het pensioen of de rente van die rechthebbende oplegt, ook indien deze laatste zich niet heeft ingeschreven bij het orgaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij verblijft overeenkomstig artikel 29 van verordening nr. 574/72, zoals gewijzigd.

2. De artikelen 18 EG en 39 EG staan niet in de weg aan een nationale wettelijke bepaling als die aan de orde in het hoofdgeding, tenzij – hetgeen de nationale rechter zal moeten nagaan – de betrokken lidstaat in het kader van de hervorming waarbij een dergelijke bepaling in zijn interne recht is ingevoerd, voor sociaalverzekerden die ingezetenen zijn maatregelen heeft getroffen om de continuïteit van het niveau van globale bescherming dat voordien uit particuliere ziektekostenverzekeringen voortvloeide, te waarborgen, zonder gelijkwaardige maatregelen te treffen ten behoeve van sociaalverzekerden die gebruik hebben gemaakt van de uit het recht van de Unie voortvloeiende vrijheid van verkeer.

  • Onderwerpen: Overig
  • Trefwoorden: sociale zekerheid, migrerende werknemers, verplichte bijdrage zorgverzekeringswet, vrij verkeer van werknemers en verordening 1408/71