Naar boven ↑

Rechtspraak

Bâtiments en Wisag/Berlaymont 2000
Hof van Justitie van de Europese Unie, 15 juli 2010

Bâtiments en Wisag/Berlaymont 2000

Registratieplicht buitenlandse aannemers in het kader van belastingen en sociale zekerheden bij overheidsaanbesteding niet in strijd met vrij verkeer van diensten. Rüffert-doctrine

De onderhavige prejudiciële procedure betreft, net als de zaak Rüffert, de sociale component van de regels betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten. Het gaat om de vraag met welke middelen de autoriteiten van de lidstaat waarin een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken zal worden geplaatst, mogen controleren of de aannemers die aan de aanbestedingsprocedure deelnemen, hun verplichting tot betaling van de belastingen en de socialezekerheidsbijdragen nakomen. Deze procedure vindt haar oorsprong in de aanbestedingsrechtelijke nasleep van de sanering en de renovatie van het beroemde Berlaymont-gebouw te Brussel, waarin de Europese Commissie haar hoofdkantoor heeft. Aan de aanbestedingsprocedure voor de werken aan het Berlaymont-gebouw had onder andere een joint venture deelgenomen van aannemers die niet allen in België fiscaal waren geregistreerd. Een dergelijke fiscale registratie was echter verplicht volgens het destijds geldende Belgische aanbestedingsrecht en die verplichting was in het onderhavige geval ook opgenomen in de aanbestedingsvoorwaarden. Zij beoogde vooral te garanderen dat de inschrijvers op overheidsopdrachten hun verplichting tot betaling van de belastingen en de socialezekerheidsbijdragen volgens de voorschriften waren nagekomen en zouden nakomen. Aan het Hof wordt verzocht, uit te maken of een dergelijk registratievereiste ook mag worden gesteld aan inschrijvers die hun zetel in een andere lidstaat hebben, dan wel of de aanbestedende diensten genoegen moeten nemen met getuigschriften van de autoriteiten van het land van herkomst dat de belastingen en de socialezekerheidsbijdragen volgens de voorschriften zijn voldaan. Het Belgische Hof van Cassatie heeft twee prejudiciële vragen gesteld, te weten:

1. Is de registratieplicht als voorwaarde om in België een overheidsopdracht toegewezen te kunnen krijgen, zoals die is opgelegd bij artikel 1.G. van het in het onderhavige geval toepasselijke bijzondere bestek, niet in strijd met het beginsel van vrij verkeer binnen de Europese Unie en met artikel 24, tweede alinea, van richtlijn 93/37/EEG […], wanneer zij aldus moet worden uitgelegd dat zij de aanbestedende dienst toestaat de buitenlandse inschrijver-aannemer die niet is geregistreerd maar gelijkwaardige getuigschriften van zijn nationale autoriteiten heeft overgelegd, van de opdracht uit te sluiten?

2. Is het niet in strijd met het beginsel van vrij verkeer binnen de Europese Unie en met artikel 24, tweede alinea, van richtlijn 93/37, dat een Belgische aanbestedende dienst van buitenlandse inschrijvers kan verlangen dat zij de geldigheid van de hun door de belastingadministratie en de socialezekerheidsadministratie van hun staat afgegeven getuigschriften waarin wordt bevestigd dat zij aan hun fiscale en sociale verplichtingen hebben voldaan, door een Belgische instantie, te weten de commissie voor registratie van aannemers, laten onderzoeken?

Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling waarbij de in een andere lidstaat gevestigde aannemer om een opdracht in de lidstaat van de aanbestedende dienst toegewezen te kunnen krijgen aldaar geregistreerd moet zijn als niet vallende onder de uitsluitingsgronden die zijn opgesomd in artikel 24, eerste alinea, van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, op voorwaarde dat een dergelijke verplichting de deelneming van de aannemer aan de betrokken overheidsopdracht belemmert noch vertraagt, en evenmin buitensporige administratieve lasten meebrengt, en dat zij uitsluitend ertoe strekt na te gaan of betrokkene professioneel geschikt is in de zin van deze bepaling.

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan het onderzoek van de aan een aannemer van een andere lidstaat door de fiscale en sociale autoriteiten van die lidstaat afgegeven getuigschriften, aan een andere instantie dan de aanbestedende dienst wordt opgedragen wanneer:

– die instantie grotendeels bestaat uit personen die worden benoemd door de werkgevers‑ en werknemersorganisaties uit het bouwbedrijf in de provincie waar de betrokken overheidsopdracht wordt uitgevoerd, en

– die bevoegdheid zich uitstrekt tot een inhoudelijke toetsing van de geldigheid van deze getuigschriften.