Rechtspraak
Europese Commissie/Bondsrepubliek DuitslandHof van Justitie van de Europese Unie, 15 juli 2010
Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland
Centraal staat de vraag of Duitsland in strijd handelt met 'vrij verkeer van diensten' door bij wet (TV-EUmw/VKA) toe te staan dat in collectieve arbeidsovereenkomsten dienstenovereenkomsten inzake de bedrijfspensioenvoorziening door gemeentelijke overheden en bedrijven zonder Europese aanbesteding rechtstreeks worden gegund aan een of meer bij naam en toenaam genoemde organen en instellingen in de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomst. Duitsland stelt zich op het standpunt dat de onderhavige kwestie onder de zogenoemde collectieve onderhandelingsvrijheid valt.
Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. De wettelijke regeling, TV-EUmw/VKA, streeft een sociaal doel na. Het beoogt immers het niveau van het ouderdomspensioen van de betrokken werknemers te verhogen door overeenkomstig het BetrAVG het pensioensparen in de vorm van gedeeltelijke omzetting van het loon van de betrokken werknemers in pensioenpremies te bevorderen. Het grondrecht op collectieve onderhandelingen en het sociale doel van het TV-EUmw/VKA in zijn geheel beschouwd kunnen an sich de gemeentelijke werkgevers echter niet automatisch ontheffen van de verplichting tot inachtneming van de uit de richtlijnen 92/50 en 2004/18 voortvloeiende eisen, die een toepassing van de beginselen van vrije vestiging en vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten vormen. Het Hof heeft reeds geoordeeld dat bepalingen van collectieve overeenkomsten niet buiten de werkingssfeer van de bepalingen inzake het vrije verkeer van personen vallen (zie arrest van 11 december 2007, International Transport Workers’ Federation en Finnish Seamen’s Union, genoemd "Viking Line”, C‑438/05, Jurispr. blz. I‑10779, punt 54 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien kan de uitoefening van een grondrecht zoals het recht op collectieve onderhandelingen aan bepaalde beperkingen worden onderworpen (zie in die zin het reeds aangehaalde arrest Viking Line, punt 44, en arrest van 18 december 2007, Laval un Partneri, C‑341/05, Jurispr. blz. I‑11767, punt 91). De uitoefening van het grondrecht op collectieve onderhandelingen moet dus worden verzoend met de eisen die voortvloeien uit de in het VWEU beschermde vrijheden, die in het onderhavige geval door de richtlijnen 92/50 en 2004/18 ten uitvoer worden gelegd, en dient in overeenstemming te zijn met het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin de reeds aangehaalde arresten Viking Line, punt 46, en Laval un Partneri, punt 94).
Onderzocht moet worden of de omstreden gunningen voldoen aan de eisen van de genoemde richtlijnen. Gelet op al het voorgaande dient te worden vastgesteld dat, voor zover in 2004 gemeentelijke overheden en bedrijven met meer dan 4505 personeelsleden, in 2005 gemeentelijke overheden en bedrijven met meer dan 3133 personeelsleden en in 2006 en 2007 gemeentelijke overheden en bedrijven met meer dan 2402 personeelsleden dienstenovereenkomsten inzake bedrijfspensioenvoorziening zonder aanbesteding op het niveau van de Unie rechtstreeks hebben gegund aan organen of ondernemingen als bedoeld in § 6 TV-EUmw/VKA, de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet is nagekomen die tot en met 31 januari 2006 op haar rustten krachtens artikel 8 junctis de titels III tot en met VI van richtlijn 92/50 en die sinds 1 februari 2006 op haar rusten krachtens artikel 20 junctis de artikelen 23 tot en met 25 van richtlijn 2004/18.