Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag, 20 juli 2010
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4195
Albron voorheen Antoine Petit/werknemer
Werknemer is op 15 juli 1991 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van Albron, Antoine Petit, als horeca verkoopmedewerker in het door Antoine Petit geëxploiteerde restaurant in het AMC te Amsterdam. Eind maart 1998 werd een zware oven geïnstalleerd in dit restaurant. Deze oven werd aangeleverd op een houten pallet en diende vervolgens gedurende korte tijd enkele centimeters te worden opgetild opdat de pallet kon worden verwijderd en de oven op de daaronder gemonteerde wielen verder kon worden gereden. Op verzoek of in opdracht van zijn cheffin, heeft werknemer met ten minste drie anderen, onder wie twee werknemers van de leverancier, geholpen met het tillen van de oven. Het tillen geschiedde rechtstandig, waarbij betrokkenen door de knieën zijn gegaan. Werknemer heeft zich op 4 mei 1998 ziek gemeld. In juli 1998 heeft hij zijn werkzaamheden hervat. Hij heeft zich in januari 1999 opnieuw ziek gemeld wegens rugklachten, waarna een hernia is geconstateerd. Sinds januari 2000 is werknemer volledig arbeidsongeschikt. Werknemer heeft vervolgens Albron aansprakelijk gesteld voor de schade. Het Hof Amsterdam was van oordeel dat de artikelen 5.2 en 5.3 Arbobesluit niet meebrengen dat van Albron kon worden verlangd dat zij in het onderhavige geval mechanische hulpmiddelen inzette om te voorkomen dat door haar werknemers getild moest worden. Dat het tillen bij werknemer tot rugklachten heeft geleid, is niet het gevolg van de niet-nakoming van Albron van een jegens werknemer als werknemer bestaande zorgplicht. Aangenomen moet worden dat er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, aldus het Hof Amsterdam. De Hoge Raad heeft dit oordeel van de hof gecasseert en de zaak verwezen naar het Hof Den Haag.
Het hof oordeelt als volgt. Door geen mechanische hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen heeft Albron in strijd gehandeld met Richtlijn 90/269/EEG en artikel 5.2 Arbeidsomstandighedenbesluit en (daarmee) met haar zorgverplichting op grond van artikel 7:658 lid 1 BW. Naar vaste rechtspraak (recentelijk o.m. HR 9 januari 2009, LJN BF8875, inz. Landskroon/BAM) is het op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aan de werknemer te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Onder omstandigheden kan sprake zijn van een zogenoemde bijzondere omkeringsregel. Voor de toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. Uit r.o. 3.4.2 van het HR-arrest, blijkt onmiskenbaar dat de door Albron geschonden norm strekt ter bescherming van het gevaar van rugletsel voor werknemers. Het is, volgens de Hoge Raad, van algemene bekendheid te achten dat het met de hand tillen van 'een zodanig gewicht' een serieus gevaar voor rugletsel oplevert. Daarmee staat vast dat Albron een veiligheidsnorm heeft geschonden welke strekt ter bescherming van specifiek gevaar: rugletsel. Albron is niet geslaagd in het aannemelijk maken dat de rugklachten ook zouden zijn veroorzaakt zonder het bewuste tilmoment. Bij dit alles doet de eventuele predispositie van werknemer niet ter zake (HR 4 november 1988, LJN AB8920, NJ 1989, 751). Albron is derhalve aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade.
Volgt aanhouding voor vaststelling schadebegroting.