Rechtspraak
werknemer/Odice
Centraal staat de reikwijdte van het concurrentiebeding dat partijen zijn overeengekomen als onderdeel van een vaststellingsovereenkomst die zij hebben gesloten in het kader van de beëindiging van het dienstverband dat tussen werknemer en Odice bestond. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de uitleg die Odice aan het beding geeft voorshands als juist moet worden aanvaard en heeft de door Odice gevorderde voorzieningen toegewezen. Het beroep van werknemer op artikel 7:653 lid 2 BW is afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Duidelijk is dat partijen slechts van mening verschillen over de betekenis van de uitzondering welke in het beding is opgenomen op het concurrentieverbod. Waar duidelijk staat vermeld dat het werknemer wel is toegestaan – in andere gevallen verboden – activiteiten te ontplooien bij Fietsnet.nl (zolang de activiteiten van die onderneming niet wezenlijk veranderen), geeft werknemer aan dat partijen niet Fietsnet.nl hebben bedoeld maar Netfiets. Er zou sprake zijn van een misslag en van wederzijdse dwaling. Het hof is van oordeel dat, indien een aanduiding in een beding in een onderhandse akte niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, die akte dwingend bewijs oplevert (zie art. 157 lid 2 Rv). Daarbij merkt het hof nog op dat werknemer zich heeft laten bijstaan door een advocaat die tot tweemaal toe in correspondentie met de werkgever spreekt van Fietsnet.nl. De grieven tegen dit oordeel falen derhalve.
In beginsel is juist dat ook het onderhavige concurrentiebeding door de bodemrechter geheel of gedeeltelijk zou kunnen worden vernietigd (art. 7:653 lid 2 BW). Het hof is echter met de kantonrechter van oordeel dat bij de belangenafweging die de bodemrechter in dat kader zal hebben te maken, zeer zwaar zal wegen dat het onderhavige concurrentiebeding deel uitmaakt van een package deal waarbij – getuige de lange en zorgvuldige onderhandelingen – de belangen van beide partijen zijn meegenomen waarbij er uiteindelijk een zeker evenwicht is bereikt tussen beider belangen, resulterend in een akkoord. Het achteraf wegnemen van een substantieel element uit een dergelijk pakket, louter ten voordele van een der betrokken partijen, brengt het risico met zich dat het evenwicht ernstig wordt verstoord. Nu bovendien geenszins aannemelijk is gemaakt dat werknemer door het concurrentiebeding brodeloos is geworden (Odice heeft er terecht op gewezen dat niet valt in te zien waarom werknemer geen activiteiten zou kunnen ontplooien in het dicht bij zijn woonplaats gelegen Duitsland) en het evident is dat werknemer, gelet op zijn centrale rol bij Odice en haar voorgangers, Odice ernstige concurrentie zou kunnen aandoen, acht ook het hof een substantiële vernietiging van het concurrentiebeding door de bodemrechter op voorhand niet zo waarschijnlijk dat daarop thans moet worden vooruitgelopen door middel van een schorsing.