Naar boven ↑

Rechtspraak

appellant/Allspan Barneveld BV
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 augustus 2010
ECLI:NL:GHARN:2010:BN3781

appellant/Allspan Barneveld BV

Zelfstandige onderaannemer is geen persoon in de zin van artikel 7:658 lid 4 BW. Evenmin sprake van uitoefening van de werkzaamheden

Een onderaannemer (eenmanszaak) heeft in opdracht van Allspan werkzaamheden verricht aan een vezelverwerkingsmachine van Royalspan. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden aan de vezelverwerkingsmachine is de onderaannemer op 8 februari 2005 een ernstig ongeval overkomen; hij is bij het lopen over de schroefvoedingszeef van de machine door een breekplaat gevallen en is daarbij met zijn rechterbeen in de draaiende schroef terecht gekomen. Als gevolg daarvan heeft hij ernstig letsel opgelopen en moest zijn rechterbeen worden geamputeerd. De onderaannemer vordert schadevergoeding onder andere op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Volgens de onderaannemer heeft de rechtbank een te beperkte uitleg gegeven aan het criterium 'de normale bedrijfsuitoefening' genoemd in artikel 7:658 lid 4 BW.

Het hof oordeelt als volgt. Nu vaststaat dat de onderaannemer de werkzaamheden in opdracht van Allspan, dus niet als werknemer van Allspan, heeft verricht, is hij naar de letter van de tekst 'een persoon' die Allspan arbeid heeft laten verrichten als in de aanhef van de bepaling bedoeld, daargelaten of in dit geval ook voldaan is aan het vereiste 'in de uitoefening van zijn (…) bedrijf', welke vraag hierna ter sprake komt. De vraag is echter of dit inderdaad de strekking van de bepaling is dan wel of de wetgever ten aanzien van aanneming van werk heeft bedoeld de strekking van de bepaling te beperken tot personen die werknemer zijn van degene die - in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf - arbeid laat verrichten, zoals een (onder)aannemer. In de literatuur is wel verdedigd dat ook de kleine zelfstandige aannemer onder het bereik van de bepaling valt. De rechtspraak geeft een wisselend beeld; er zijn uitspraken gedaan waarin de bepaling ook van toepassing werd geacht op iemand die werkzaamheden had verricht als zelfstandige (zzp’er). Uit deze toelichting komt het beeld naar voren dat de wetgever het oog heeft op de situatie waarin een werknemer van de uitlener of de aannemer bij een derde wordt tewerkgesteld, dus op driehoeksverhoudingen waarbij een werknemer betrokken is. Het hof merkt op dat in de toelichting van artikel 7:658 lid 4 BW (tweede Nota van wijziging van 17 oktober 1997 (25 263, nr. 14)) te lezen is dat het wenselijk is 'deze rechtspraak' (waarmee bedoeld is het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 1990, NJ 1990, 716) te codificeren. In dat arrest ging het om de juridische positie van een werknemer die door zijn werkgever bij een ander bedrijf was tewerkgesteld op basis van 'uitlening' of aanneming van werk. Uit de plaatsing van de bepaling in titel 10 van Boek 7, welke titel betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst, lijkt te volgen dat de wetgever met de bepaling bescherming heeft willen bieden aan werknemers, niet ook aan zelfstandigen. Verder kan verdedigd worden dat van zelfstandigen (zoals eenmanszaken, zzp’ers) mag worden verwacht dat zij zichzelf naar behoren verzekeren tegen de gevolgen van arbeidsongevallen. Men kan echter tegenwerpen dat er geen goede grond is kleine zelfstandigen een aanspraak op de bepaling te onthouden, temeer nu zij (zoals in dit geval voor de onderaannemer geldt) niet altijd over een behoorlijke verzekering tegen de risico’s van arbeidsongevallen beschikken. Hoe dat zij, ook als aangenomen zou moeten worden dat een zelfstandig ondernemer als de onderaannemer kan worden aangemerkt als 'een persoon' als in artikel 7:658 lid 4 BW genoemd, acht het hof doorslaggevend dat in dit geval niet voldaan is aan het vereiste dat de door hem bij Royalspan verrichte werkzaamheden zijn verricht in de uitoefening van het bedrijf van Allspan. De bedrijfsuitoefening van Allspan bestaat uit het verwerken van resthout uit de houtindustrie tot houtkrullen en houtkorrels. Daarbij gebruikt Allspan vezelverwerkingsmachines. Het ligt in de rede om regulier onderhoudswerk aan zulke machines nog aan te merken als werk dat wordt verricht in de uitoefening van dat bedrijf, nu onderhoudswerk aan de vezelverwerkingsmachines in het verlengde ligt van de verwerking van resthout. Dat ligt naar het oordeel van het hof echter anders met reparatie- of revisiewerkzaamheden van zulke machines. Die werkzaamheden kunnen bezwaarlijk worden gerekend tot het verwerken van resthout in houtkrullen en houtkorrels en dus tot de bedrijfsuitoefening van Allspan. Het beroep op artikel 7:658 lid 4 BW faalt derhalve.