Rechtspraak
werknemer/UWV
Werknemer is op 1 mei 1980 in dienst getreden van een rechtsvoorganger van het UWV (Bedrijfsvereniging voor de Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen, hierna: BVG). In 1996 is BVG gefuseerd met Bedrijfsvereniging DETAM onder de naam Cadans. Cadans heeft de aandelen van de vennootschap waar werknemer op 30 november 2000 werkzaam was per die datum overgedragen aan Ordina Automatisering BV. Vervolgens is werknemer per 1 april 2001 weer in dienst getreden van Cadans, die op 1 januari 2002 is gefuseerd met het UWV. Werknemer heeft vervolgens het UWV gevraagd zijn diensttijdonderbreking te repareren, dus dat hij moet worden geacht ononderbroken in dienst te zijn geweest van UWV vanaf 1 mei 1980. UWV heeft dit verzoek afgewezen. Volgens het UWV is werknemer langer dan drie maanden niet bij (een vennootschap van) het UWV in dienst geweest (1 januari 2001 - 1 april 2001). Anders dan de kantonrechter oordeelde het hof dat het UWV niet in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld, door werknemer niet te informeren over de aandelentransactie op 30 november 2000. Zijn arbeidsrelatie werd daardoor immers niet aangetast, maar wel resulteerde deze aandelentransactie tot een onderbreking van meer dan drie maanden waardoor de vorderingen van werknemer moeten worden afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in cassatie. Werknemer klaagt dat het hof door te oordelen dat UWV niet in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld door de door hem vóór 1 april 2001 doorgebrachte diensttijd niet in aanmerking te nemen het recht heeft geschonden, althans dat zijn oordeel onbegrijpelijk en niet voldoende gemotiveerd is.
De A-G (Spier) concludeert als volgt. Het gebeurt met de nodige regelmaat dat vennootschappen nieuwe aandeelhouders krijgen en daarmee in een ander concern belanden. Die enkele omstandigheid is ontoereikend om een werknemer die na vier maanden terugkeert naar het oude 'concern' zonder meer en steeds aanspraak te geven op reparatie van het 'oude' dienstverband.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.