Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Covebo BV
Gerechtshof Den Haag, 31 augustus 2010
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5904

werknemer/Covebo BV

Diefstal van leaseauto en schade wegens niet uitkeren verzekeringsmaatschappij voor rekening en risico werknemer. Functionele band ex artikel 7:661 BW ontbreekt

Werknemer is in mei 2005 in dienst getreden van Covebo. Covebo heeft werknemer een BMW Cabria M3 ter beschikking gesteld. Afgesproken is dat werknemer zou zorgdragen voor een verzekering van deze auto. In mei 2006 is de BMW gestolen. De verzekeringsmaatschappij heeft geweigerd de schade te vergoeden omdat zij de verklaringen van werknemer tegenstrijdig achtte en voorts omdat werknemer bij het afsluiten van de verzekering had verzwegen strafrechtelijk te zijn veroordeeld. De verzekeringsmaatschappij heeft de verzekeringsovereenkomst vernietigd. Covebo heeft aan de leasemaatschappij een vergoeding van € 86.329 moeten betalen (restwaarde BMW). Covebo heeft vervolgens werknemer aangesproken dit bedrag te vergoeden. Werknemer stelt zich op het standpunt dat deze schade niet op hem verhaald kan worden vanwege het dwingend rechtelijke stelsel van artikel 7:661 BW. De kantonrechter heeft geoordeeld dat enig functionele band ontbreekt, zodat artikel 7:661 BW niet van toepassing is en werknemer op grond van artikel 6:74 BW gehouden is de schade te vergoeden. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. Ter beantwoording van de vraag of tussen de fout van de werknemer en de dienstbetrekking een zodanige functionele samenhang bestaat dat de werkgever de daardoor veroorzaakte schade niet op de werknemer kan verhalen, moeten alle ter zake dienende omstandigheden van het geval in de beoordeling worden betrokken, naar blijkt uit het door partijen genoemde arrest HR 9 november 2007, LJN BA7557. In dat verband kunnen onder meer van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen. In casu kan op de volgende feiten en omstandigheden worden gewezen:

- gesteld noch gebleken is dat tot de werkzaamheden van werknemer voor Covebo het sluiten van verzekeringen behoorde; in zoverre hebben die werkzaamheden niet de kans op een fout van werknemer met zich meegebracht;

- de door de verzekeringsmaatschappij ingeroepen feitelijke grond voor vernietiging van de verzekering - (een strafrechtelijke veroordeling wegens) bedreiging met een vuurwapen - houdt geen verband met de werkzaamheden van werknemer voor Covebo; dat feit moet zich chronologisch hebben voorgedaan vóór de indiensttreding van werknemer bij Covebo;

- het in concreto tot schade leidende evenement, de diefstal van de BMW M3, heeft zich, blijkens de getuigenverklaring van werknemer in eerste aanleg, niet voorgedaan tijdens een dienstreis of andere zakelijke activiteit: volgens werknemer (verklaring ter comparitie van partijen in eerste aanleg) stond de auto bij een vriend van hem voor de deur en was hij met deze vriend weg.

Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd leiden ertoe dat het hof van oordeel is dat het beroep van werknemer op artikel 7:661 BW faalt: er is geen sprake van dat de schade is ontstaan bij de uitvoering van de (arbeids)overeenkomst. Daarmee mist de door werknemer opgeworpen discussie over het ontbreken van opzet of bewuste roekeloosheid betekenis.

Anders dan werknemer stelt, heeft Covebo niet in strijd met artikel 7:611 BW gehandeld door geen procedure tegen de verzekeraar te starten. Covebo staat immers niet vermeld op het polisblad en het had op de weg van werknemer gelegen zelf actie te ondernemen toen de verzekeringsmaatschappij de overeenkomst vernietigde.

Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.