Rechtspraak
werknemer/Jumbo Supermarkten BV
Werknemer is op 9 december 2002 in dienst getreden van Jumbo voor de duur van zes maanden. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Slagersbedrijf van toepassing. Na het einde van de arbeidsovereenkomst heeft werknemer overwerkvergoeding en vakantietoeslag over zijn overuren gevorderd. De kantonrechter heeft de overwerkvergoeding toegewezen, maar de vakantietoeslag over deze uren afgewezen. Het hof heeft dit oordeel bekrachtigd en gemotiveerd met een verwijzing naar artikel 24 lid 4 van de op de arbeidsovereenkomst tussen partijen toepasselijke CAO voor het Slagersbedrijf, en artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het oordeel van het hof berust op uitleg van artikel 24 lid 4 van de CAO voor het Slagersbedrijf, welke cao ten tijde van de onderhavige arbeidsovereenkomst algemeen verbindend was en derhalve recht vormt in de zin van artikel 79 Wet RO. Genoemd lid 4 luidt als volgt: 'De vakantiebijslag wordt berekend over het door de werknemer in de periode van 1 mei tot en met 30 april gemiddeld verdiende loon, exclusief de bijdrage van artikel 12, lid 1.' De door het hof aanvaarde uitleg van het begrip 'in de periode van 1 mei tot en met 30 april gemiddeld verdiend loon' komt erop neer dat, mede in het licht van artikel 6 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (waarin is bepaald dat voor de toepassing van het bij of krachtens die wet bepaalde, verdiensten uit overwerk niet zijn begrepen onder loon), en bij het ontbreken van aanwijzingen dat in de cao is beoogd daarvan af te wijken, onder dit begrip niet de vergoedingen voor overwerk zijn begrepen, maar slechts de geldelijke tegenprestatie voor gedurende de normale werktijd verrichte arbeid. Deze uitleg is juist. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, wordt dan ook tevergeefs voorgesteld.
De klacht tegen de matiging van de wettelijke verhoging faalt eveneens. Het hof heeft zelfstandig onderzocht of termen voor matiging aanwezig waren, hetgeen voortvloeit uit de discretionaire bevoegdheid van de rechter ex artikel 7:625 BW. Nu werknemer niet heeft aangegeven waarom de matiging onbegrijpelijk is, faalt de motiveringsklacht.
Volgt verwerping van het beroep.