Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam, 23 juni 2010
ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7149
werknemer/VOF Financiële diensten Woonvast Amsterdam c.s.
Werknemer is per 1 januari 2007 bij de VOF in dienst getreden in de functie van Hypotheekadviseur. CNS en Woonvast zijn de vennoten van de VOF. Tussen de vennoten is ernstig verschil van inzicht ontstaan. Woonvast heeft de vennootschap per 1 januari 2009 opgezegd. De vennoten hebben diverse geschillen omtrent de vereffening van de firma. Werknemer verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst en voert daartoe aan dat de conflicten tussen de vennoten het uitzicht op een zinvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst illusoir gemaakt hebben. Hij stelt dat sprake is van onaanvaardbare werkomstandigheden en van een onherstelbare aantasting van zijn vertrouwen in zijn werkgever. Voorts voert werknemer aan dat hij als gevolg van de fricties tussen de vennoten ernstig wordt belemmerd in zijn mogelijkheden om de omzetten te realiseren die hem recht geven op het variabele salarisbestanddeel. Zelfs de betaling van het provisievoorschot vertoont haperingen. Werknemer verzoekt ontbinding met C=2, waarbij de provisiebedragen in de B-factor moeten worden verrekend en zijn dienstverband bij de vorige werkgever in de A-factor dient te worden verdisconteerd.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Er is sprake van een verstoorde arbeidsrelatie. Omdat werknemer geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het geschil tussen de vennoten, dient aan werknemer een vergoeding van hoger dan C=1 toe te komen. De jaren dat werknemer bij de Alliantie heeft gewerkt, dienen daarbij in aanmerking te worden genomen. De grond daartoe ligt in het feit dat het aanbod aan werknemer om bij de VOF in dienst te treden, de uitkomst was van overleg tussen oude en nieuwe werkgever, toen werknemers functie bij de Alliantie kwam te vervallen als gevolg van het afstoten van zekere activiteiten, voor een deel ook door overdracht aan de VOF. Voorts dienen in de B-factor tevens de provisiebedragen te worden verdisconteerd. De kantonrechter acht een vergoeding van € 100.000 billijk. Daarbij speelt mee dat werknemer niet meer aan het relatiebeding zal worden gehouden.