Rechtspraak
Vzw Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop e.a.Hof van Justitie van de Europese Unie, 30 september 2010
Vzw Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop e.a.
Is de inaanmerkingneming van het geslacht van de verzekerde als risicofactor bij de opstelling van particuliere levensverzekeringsovereenkomsten verenigbaar met de grondrechten van de Europese Unie? Dit is in wezen de aan het Hof voorgelegde vraag in deze prejudiciële procedure. Daarbij gaat het voor de eerste keer om materieelrechtelijke bepalingen van richtlijn 2004/113/EG, een van de zogenaamde antidiscriminatierichtlijnen, die recentelijk hebben geleid tot hevige controverse. Op grond van artikel 5 lid 2 van richtlijn 2004/113 mogen de lidstaten seksegerelateerde verschillen in verzekeringspremies en -uitkeringen voor individuele personen toestaan in de gevallen waarin sekse een bepalende risicofactor is en dit kan worden onderbouwd door relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens. Talrijke lidstaten hebben voor een of meerdere typen van verzekeringen gebruikgemaakt van deze uitzondering. Het Belgische Grondwettelijk Hof vraagt thans evenwel of deze bepaling van de richtlijn verenigbaar is met hogere regels van Unierecht, in het bijzonder met het als grondrecht neergelegde verbod van discriminatie op grond van geslacht. Dit verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een door de Belgische Verbruikersunie Test-aankoop (hierna: 'Test-Aankoop') en door twee particuliere personen ingesteld beroep tot ongrondwettigverklaring van de Belgische wet waarbij richtlijn 2004/113 in nationaal recht wordt omgezet.
De advocaat-generaal (Kokott) concludeert als volgt. Artikel 5 lid 2 van richtlijn 2004/113 dient het Hof ongeldig te verklaren wegens schending van het als grondrecht neergelegde verbod van discriminatie op grond van geslacht. Met een dergelijke uitspraak zou het Hof overigens in goed gezelschap zijn: reeds meer dan dertig jaar geleden heeft de Supreme Court van de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot pensioenverzekeringen geoordeeld dat de Civil Rights Act van 1964 een verschillende behandeling van verzekerden op grond van geslacht verbiedt. Ongeldigverklaring van richtlijn 2004/113 in haar geheel is daarentegen niet nodig. Het is juist dat de afzonderlijke nietigverklaring van één bepaling van een richtlijn niet mogelijk is wanneer die bepaling niet kan worden gescheiden van de rest van de richtlijn; in dat geval zou immers de gedeeltelijke nietigverklaring van de richtlijn de kern van de daarin vastgestelde regeling wijzigen, waartoe alleen de Uniewetgever bevoegd is. In casu heeft evenwel geen enkele partij, in het bijzonder niet de Raad als opsteller van richtlijn 2004/113 betwist dat artikel 5 lid 2 een afscheidbaar deel van deze richtlijn vormt en derhalve afzonderlijk ongeldig kan worden verklaard. Daartoe pleit tevens de omstandigheid dat artikel 5 lid 2 oorspronkelijk niet was voorzien en pas later, in de loop van het wetgevingsproces, in richtlijn 2004/113 is opgenomen. Indien het Hof artikel 5 lid 2 van richtlijn 2004/113 toch geldig zou achten, dient de bepaling als uitzonderingsbepaling strikt te worden uitgelegd. De bevoegde nationale autoriteiten moeten tegen de achtergrond van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen regelmatig en streng controleren of is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarden voor het gebruik van seksegerelateerde actuariële en statistische gegevens.