Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam, 6 oktober 2010
ECLI:NL:RBDOR:2010:BO0374
eiser/ex-werknemer, h.o.d.n. X Financieel Advies
Eiser heeft op 28 augustus 2009 de assurantieportefeuille van X BV gekocht. Werknemer was toen bestuurder van X BV. In de koopovereenkomst staat een non-concurrentiebeding. Werknemer is vervolgens op 1 september 2009 bij eiser in dienst getreden. Eiser en werknemer hebben op 9 februari 2010 een overeenkomst inzake beëindiging arbeidsovereenkomst gesloten. In deze beëindigingsovereenkomst staat eveneens een non-concurrentiebeding opgenomen. Thans vordert eiser contractuele boetes op grond van zowel de koopovereenkomst als de beëindigingsovereenkomst. Werknemer stelt zich op het standpunt dat niet de rechtbank, maar de kantonrechter bevoegd is.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de overeenkomst inzake beëindiging arbeidsovereenkomst volgt dat tussen partijen een (mondelinge) arbeidsovereenkomst bestond die beëindigd is door het sluiten van de overeenkomst inzake beëindiging arbeidsovereenkomst. Eiser vordert primair onder andere nakoming van het non-concurrentiebeding zoals dat is bepaald in artikel 3 van de overeenkomst inzake beëindiging arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat deze vordering betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst in de zin van titel 7.10 BW. Op grond van artikel 93 Rv is de kantonrechter bevoegd van zo’n vordering kennis te nemen. Voor het overige wordt primair gevorderd nakoming van het non-concurrentiebeding zoals dat is bepaald in artikel 13 van de koopovereenkomst. De samenhang tussen beide vorderingen, te weten nakoming van het non-concurrentiebeding, verzet zich tegen afzonderlijke behandeling, zodat mede gelet op het bepaalde in artikel 94 Rv de zaak naar de kantonrechter in deze rechtbank zal worden verwezen.