Rechtspraak
Accardo c.s.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 oktober 2010
Accardo c.s.
Accardo c.s. vorderen schadevergoeding van de gemeente wegens overtreding van de 'Arbeidstijdenwet'. Tussen 1998 en 2007 werkten Accardo c.s. als politieagenten in ploegendienst, waarbij zij eens in de vijf weken gedurende zeven opeenvolgende dagen dienst hadden, waarna een compenserende rusttijd volgde. Deze ploegendienstregeling, waarbij de compensatiedagen werden uitgesteld, is in samenspraak met vakbonden tot stand gekomen. De gemeente verweert zich met een beroep op artikel 17 lid 3 van de Richtlijn 'organisatie van arbeidstijd', welke bepaling toestaat dat van verschillende bepalingen uit deze richtlijn bij collectieve overeenkomst kan worden afgeweken. Accardo c.s. stellen zich op het standpunt dat de nationale wettelijke regeling zich uitdrukkelijk tegen een dergelijke regeling verzet en dat aan artikel 17 lid 3 van de richtlijn geen rechtstreekse werking toekomt. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat artikel 17 lid 3 moet worden gelezen in verband met artikel 17 lid 2, zodat slechts onder specifieke omstandigheden afwijking bij collectieve overeenkomst is toegestaan.
Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. Anders dan Accardo c.s. aanvoeren heeft artikel 17 lid 3 van de richtlijn wel degelijk autonome werking, zodat bij collectieve overeenkomsten kan worden afgeweken van de aldaar genoemde verplichtingen. De vraag is echter of de gemeente zich op deze bepaling mag beroepen ingeval de nationale wetgever heeft verzuimd deze regeling te implementeren in het nationele recht. De richtlijn heeft geen rechtstreekse werking. Dit neemt niet weg dat een nationale rechter, indien mogelijk, het recht moet uitleggen conform het EU-recht. De richtlijnen inzake arbeidstijden als zodanig kunnen niet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van collectieve overeenkomsten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, of omgekeerd dat zij, ondanks andere relevante bepalingen van het nationale recht, de toepassing ervan eisen. Opgemerkt zij echter dat de lidstaten, wanneer het Unierecht hun de mogelijkheid biedt om van bepaalde bepalingen van een richtlijn af te wijken, hun discretionaire bevoegdheid dienen uit te oefenen met inachtneming van de algemene beginselen van het Unierecht, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel. Daartoe moeten bepalingen die facultatieve afwijkingen toestaan op de in een richtlijn vastgelegde beginselen worden toegepast met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan dit beginsel. In dit verband zal de verwijzende rechter zich geplaatst zien voor de keuze tussen twee mogelijkheden. Ofwel voldoen de in het hoofdgeding aan de orde zijnde collectieve overeenkomsten niet aan het algemeen beginsel van rechtszekerheid en de vereisten die het nationale recht stelt om rechtsgeldig uitvoering te geven aan de betrokken afwijkende bepalingen, ofwel geven deze overeenkomsten, overeenkomstig het Italiaanse recht en met inachtneming van het algemene rechtszekerheidsbeginsel, uitvoering aan de toegestane afwijkingen op deze Uniebepalingen. Naar het oordeel van het Hof is in casu geen sprake van een rechtsgeldig toegestane afwijking, zodat de gemeente zich niet op artikel 17 lid 3 van de richtlijn kan beroepen.