Rechtspraak
werkneemster/Rabobank
Werkneemster (58 jaar) is sinds 2001 in dienst van de Rabobank in de functie van adviseur. Tot 1 juli 2009 werkte werkneemster 19 uur per week. Per 1 juli 2009 is de arbeidsomvang op wens van de Rabobank aangepast tot 24 uur per week. In september 2009 heeft werkneemster onder verwijzing naar de Wet aanpassing arbeidsduur (hierna: WAA), verzocht om haar werkweek terug te brengen naar 19 uur per week, waarvan 8 uur op donderdag en 11 uur op vrijdag (inclusief de avond). Bij brief van 7 oktober 2009 heeft de Rabobank dit verzoek afgewezen. Naar het oordeel van de Rabobank heeft zij een zwaarwegend belang gelegen in het feit dat bankmedewerkers gemiddeld 24 uur per week moeten werken.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het gegeven dat de Rabobank een beleid hanteert als hier aan de orde, doet niet af aan het feit dat het verzoek van werkneemster tot vermindering van haar arbeidsduur slechts mag worden afgewezen indien zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen in haar geval verzetten. In dat licht speelt ook een eventuele precedentwerking geen rol. Daarbij verwijst de kantonrechter mede naar de wetsgeschiedenis van de WAA, waarin is onderkend dat het inherent is aan de materie dat het honoreren door de werkgever van een aantal verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur ertoe kan leiden dat een volgend verzoek niet kan worden gehonoreerd (Kamerstukken II 1998/99, 26 358, nr. 5, p. 28). Het betoog van de Rabobank dat het op grond van de cao mogelijk is een minimale arbeidsduur van 24 uur per week in te stellen en dat de ondernemingsraad het beleid van de Rabobank ten aanzien van een werkweek van 24 uur steunt, kan evenmin een grond opleveren voor afwijzing van het verzoek van werkneemster. Gelet op artikel 2 lid 11 WAA speelt een collectieve arbeidsovereenkomst of overeenstemming met de ondernemingsraad alleen een rol bij de beoordeling van een verzoek om vermeerdering van de arbeidsduur. Dat werkneemster geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd waarom zij 19 uur per week wil werken, doet niet ter zake. Immers, gelet op artikel 2 WAA is het uitgangspunt dat de persoonlijke motieven die een werknemer heeft voor een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur niet van belang zijn bij de beoordeling van het verzoek van de werknemer. Tot slot ziet de kantonrechter in de door de Rabobank gestelde omstandigheid dat bij deeltijdwerkers de verhouding tussen werkbare uren en opleidingsuren scheef komt te liggen, geen zwaarwegend bedrijfsbelang. Naast hetgeen hiervoor is overwogen, is daarbij van belang dat de Rabobank niet aannemelijk heeft gemaakt dat werkneemster bij een werkweek van 19 uur niet in staat is om aan de opleidings- en ervaringeisen te voldoen.
Volgt toewijzing vordering van werkneemster.