Naar boven ↑

Rechtspraak

Georgiev/Tehnicheski universitet
Hof van Justitie van de Europese Unie, 18 november 2010

Georgiev/Tehnicheski universitet

Pensioenontslag hoogleraar bij het bereiken van 68-jarige leeftijd en voortzetting arbeidsovereenkomst vanaf 65-jarige leeftijd uitsluitend op basis van tijdelijke contracten niet in strijd met richtlijn gelijke behandeling leeftijd bij de arbeid

Georgiev begon in 1985 aan de Tehnicheski universitet – Sofia, filial Plovdiv (technische universiteit van Sofia, afdeling Plovdiv; hierna: 'universiteit') te werken als docent. In 2006 is zijn arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar beëindigd, op grond dat hij de pensioenleeftijd had bereikt. De academische raad van de universiteit heeft Georgiev krachtens lid 11 van de overgangs- en slotbepalingen van het wetboek inzake hoger onderwijs echter toelating verleend om te blijven werken. Er werd een nieuwe arbeidsovereenkomst voor een jaar ondertekend waarin werd bepaald dat Georgiev als docent aan de faculteit ingenieurswetenschappen zou werken. Bij een in 2006 ondertekende aanvullende overeenkomst is de overeenkomst met een jaar verlengd. In 2007 is Georgiev benoemd tot hoogleraar. Bij een in 2008 ondertekende nieuwe aanvullende overeenkomst is de overeenkomst opnieuw met een jaar verlengd. Bij besluit van de directeur van de universiteit is de arbeidsrelatie tussen de universiteit en Georgiev in 2009 met een beroep op artikel 325 lid 3 van het arbeidswetboek beëindigd. Georgiev heeft bij de rechtbank te Plovdiv twee beroepen ingesteld. Het eerste beroep strekt tot vaststelling dat de clausule in de eerste overeenkomst voor bepaalde duur, die de arbeidsovereenkomst tot een jaar beperkt, nietig is en dat de overeenkomst moet worden geherkwalificeerd als een overeenkomst voor onbepaalde duur (beroep waarvan sprake is in zaak C-268/09). Het tweede beroep betreft het besluit van de directeur van de universiteit dat een einde maakt aan de arbeidsrelatie met de universiteit bij het bereiken van de leeftijd van 68 jaar (beroep waarvan sprake is in zaak C-250/09). De drie prejudiciële vragen strekken er in wezen toe te vernemen of de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling die een werkgever de mogelijkheid biedt de arbeidsovereenkomst van een hoogleraar van 65 jaar of ouder te beëindigen en die bepaalt dat de arbeidsrelatie na deze leeftijd uitsluitend in de vorm van overeenkomsten voor bepaalde duur van een jaar kan worden verlengd met maximum drie jaar. Met zijn eerste twee vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of Richtlijn 2000/78, en in het bijzonder artikel 6 lid 1 ervan, zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, die bepaalt dat hoogleraren die de leeftijd van 68 jaar bereiken ambtshalve worden gepensioneerd en dat zij hun activiteiten na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar uitsluitend kunnen voortzetten op basis van overeenkomsten voor bepaalde tijd van één jaar, die ten hoogste twee maal kunnen worden vernieuwd. Bij een bevestigend antwoord wenst de verwijzende rechter te vernemen of een dergelijke nationale wetgeving buiten toepassing moet worden gelaten.

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, inzonderheid artikel 6 lid 1 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als die in de hoofdgedingen, die bepaalt dat hoogleraren die de leeftijd van 68 jaar bereiken ambtshalve worden gepensioneerd en dat hoogleraren die ouder dan 65 jaar zijn hun activiteiten uitsluitend kunnen voortzetten op basis van overeenkomsten voor bepaalde tijd van één jaar die ten hoogste twee maal kunnen worden vernieuwd, voor zover deze wettelijke regeling een legitiem doel nastreeft dat met name verband houdt met het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid, zoals de organisatie van kwalitatief hoogstaand onderwijs en de optimale verdeling van leerstoelen over de generaties, en het mogelijk maakt dit doel te bereiken met gepaste en noodzakelijke middelen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan. In een geding tussen een openbare instelling en een particulier dient de nationale rechter een nationale wettelijke regeling als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is buiten toepassing te laten indien deze regeling niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 lid 1 van Richtlijn 2000/78.

  • Onderwerpen: Leeftijd (WGBL)
  • Trefwoorden: pensioenontslag, leeftijdsdiscriminatie, objectieve rechtvaardiging, sociaal doel en bepaalde tijd