Naar boven ↑

Rechtspraak

De erven van werknemer/Wilton Fijenoord
Hoge Raad, 26 november 2010
ECLI:NL:HR:2010:BO0191

De erven van werknemer/Wilton Fijenoord

Mesothelioom-zaak. Geen doorbreking verjaringstermijn op grond van de redelijkheid en billijkheid. Gezichtspunten Van Hese/De Schelde

Werknemer is in de periode van 14 maart 1949 tot 30 september 1961 als carrouselbouwer in dienst geweest bij Wilton Fijenoord. In 1991 heeft werknemer gebruikgemaakt van een VUT-regeling. Sindsdien heeft hij niet meer aan het arbeidsproces deelgenomen. In april 2002 is de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Deze vorm van kanker heeft maar één oorzaak: het inademen van asbeststof. Op 31 oktober 2002 is werknemer overleden. Bij brief van 7 oktober 2002 is Wilton Fijenoord namens werknemer aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van blootstelling aan asbesthoudende materialen in de uitoefening van de functie van carrouselbouwer bij Wilton Fijenoord. In het voorjaar van 2003 heeft de erfgename van werknemer een bedrag van € 15.882 ontvangen als tegemoetkoming ingevolge de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (Regeling TAS). De erfgenamen van werknemer hebben Wilton Fijenoord aansprakelijk gesteld voor de schade die werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden. Zowel de kantonrechter als het hof hebben de vorderingen afgewezen en geoordeeld dat het beroep van Wilton Fijenoord op verjaring ex artikel 3:310 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Tegen dit oordeel keren de erfgenamen zich in hoger beroep, stellende onder meer dat het hof de gezichtspunten uit onder meer Van Hese/De Schelde onjuist heeft toegepast. In het bijzonder klagen de erfgenamen dat het hof geen of onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de door hen gestelde aanvullende omstandigheden (het extra leed dat met name de familie heeft geleden, de maatschappelijke opvattingen, het huidige beleid van de overheid om geen beroep op verjaring te doen en het maatschappelijke probleem van veel asbestslachtoffers) in het kader van artikel 6:2 BW.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.