Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werkneemster (ten tijde van het ontslag 53 jaar) is sinds 2000 in dienst van werkgever, in de functie van stafhoofd vaktechniek. Dit was een nieuwe functie bij werkgever. In de periode 2000 tot 2004 is werkneemster onder toezicht van het bestuur diverse malen op haar functioneren aangesproken en zijn verbetertrajecten geinitieerd. In november 2004 stelt werkgever geen vertrouwen meer in het functioneren van werkneemster te hebben en voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Werkneemster meldt zich vervolgens ziek. Werkgever verzoekt toestemming aan de CWI de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens verval van de functie. Deze toestemming wordt verleend. De arbeidsovereenkomst wordt opgezegd met toekenning van een vergoeding van vier maandsalarissen. Werkneemster heeft vervolgens schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag gevorderd. Zij grondt haar vorderingen op het gevolgencriterium en de valse of voorgewende reden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat geen sprake is van een valse reden. Wel achtte de kantonrechter de gevolgen te ingrijpend en heeft werkgever veroordeeld om aan werkneemster te betalen een aanvullende schadevergoeding van € 25.000. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Tegen dit oordeel heeft werkneemster cassatieberoep ingesteld. Volgens werkneemster is ten onrechte aangenomen dat de functie is vervallen. De functie bestaat dan wel niet meer in de vorm waarin werkneemster deze uitvoerde, maar de taken zijn herverdeeld onder de raad van bestuur en een van de advocaten. Dit impliceert volgens werkneemster dat de functie zelf is gehandhaafd, zodat het werkgever als goed werkgever gehouden is voor werkneemster een andere werkkring binnen haar organisatie te zoeken.
De advocaat-generaal concludeert als volgt. Het middel gaat er ten onrechte vanuit dat met het vervallen van een functie de taken die bij deze functie horen ook meteen verdwijnen. De functie is herverdeeld onder de raad van bestuur en een advocaat die deze taken naast hun andere werkzaamheden uitvoeren. Dat de taken die bij deze functie behoorden zijn opgesplitst en herverdeeld, betekent dus dat de oorspronkelijke functie niet meer bestaat. Er is immers niet één persoon die dezelfde taken, die werkneemster verrichtte, uitvoert. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de functie is vervallen.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.