Rechtspraak
ABN AMRO/werknemer
Werknemer (geboren 1953) is op 1 september 1971 bij ABN AMRO in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam op de afdeling ‘Corporate Clients’ bij de kredietadministratie van die bank. Op 4 april 2006 is werknemer op verdenking van het plegen van ontucht met zijn minderjarige stiefzoon in voorlopige hechtenis genomen. Op 1 februari 2007 heeft ABN AMRO werknemer op staande voet ontslagen wegens werkverzuim als gevolg van het onherroepelijke strafvonnis waarbij werknemer tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. Werknemer heeft de nietigheid van dit ontslag ingeroepen en vordert loon vanaf het moment dat hij weer op vrije voeten is (augustus 2007). Zowel de kantonrechter als het hof hebben de vordering van werknemer toegewezen. ABN AMRO stel in cassatie onder meer dat het enkele feit dat de werknemer gedetineerd is en daardoor zijn werk verzuimt, op zichzelf al ‘kan bijdragen’ aan het oordeel dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het onderdeel mist in zoverre feitelijke grondslag omdat het hof zulks niet heeft miskend, maar juist heeft geoordeeld dat bij de beoordeling van de vraag of dat feit een ontslag op staande voet rechtvaardigt, alle ‘in onderling verband en samenhang te beschouwen’ omstandigheden van het geval (dus ook de omstandigheid dat het werkverzuim een gevolg is van detentie) in aanmerking behoren te worden genomen. Dat oordeel is juist (vgl. HR 12 februari 1999, nr. C97/211, LJN ZC2849, NJ 1999, 643), hetgeen meebrengt dat de overige in onderdeel 1 aangevoerde rechtsklachten ‘die gericht zijn tegen het oordeel van het hof dat het enkele feit van detentie van de werknemer waardoor hij zijn werk verzuimt, op zichzelf (waarmee het hof bedoelt: los van de overige omstandigheden van het geval) niet voldoende is voor een ontslag op staande voet’ evenmin doel treffen. Anders dan in de schriftelijke toelichting namens ABN AMRO wordt verdedigd, bestaat geen grond voor een algemene ‘subregel’ dat werkverzuim als gevolg van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling in beginsel, behoudens bijzondere omstandigheden, een dringende reden vormt die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Dat geldt evenzeer indien het werkverzuim het gevolg is van een veroordeling wegens een ernstig delict waardoor de werknemer nog geruime tijd gedetineerd blijft.