Rechtspraak
bestuurders/werkgever
Twee bestuurders hebben zichzelf gelden toegekend, die de vennootschap heeft teruggevorderd. Zij stellen zich op het standpunt dat deze gelden onder meer moeten worden beschouwd als bezoldiging. Daartoe wordt een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat uitsluitend de redelijkheid en billijkheid geen grondslag kunnen vormen voor een verplichting tot toekenning van een beloning. Tegen dit oordeel keren de bestuurders zich in cassatie.
De advocaat-generaal concludeert als volgt. Het ligt op de weg van de partij die zich beroept op de aanvullende of op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid de voor de beoordeling van dat beroep relevante feiten en omstandigheden te stellen en bij tegenspraak te bewijzen (vgl. Asser/Hartkamp : Sieburgh 6-III* 2010, nrs. 396, 399 en 415). Dat het hof deze algemene regel niet verder heeft uitgewerkt, is in het licht van het gevoerde partijdebat niet onbegrijpelijk. Hij concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.