Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland, 13 december 2010
ECLI:NL:RBHAA:2010:BO9072
werkneemster/International Marques c.s.
Werkneemster is op 1 september 2004 in dienst getreden van International Marques (IM) in de functie van general manager/managing director. Werkneemster heeft de haar toekomende bonus van IM over 2008 op een fiscaaltechnische onjuiste wijze laten uitkeren. Daartoe heeft de vennootschap van haar man een factuur aan IM gestuurd voor het bedrag van de bonus, welke factuur werkneemster heeft geaccordeerd. Daarbij is het bedrag hoger gesteld dan de door IM toegekende bonus. Dit is voor IM aanleiding geweest werkneemster op staande voet te ontslaan. Werkneemster heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij naïef en onjuist heeft gehandeld (op advies van een financieel adviseur) doch dat deze gedragingen een ontslag op staande voet niet rechtvaardigen. Voorts zou niet zijn voldaan aan het onverwijldheidsvereiste daar de accountant van IM al maanden op de hoogte moest zijn van deze transactie. Werkneemster vordert wedertewerkstelling en loon. In reconventie vordert IM (voorschot op de) schadevergoeding ex artikel 7:680 BW en werkneemster te bewerkstelligen dat de vennootschap van haar man het bedrag terugstort.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Als niet weersproken staat vast dat werkneemster de bonus via een factuur van het bedrijf van haar echtgenoot heeft laten uitbetalen. Deze handelwijze strookt niet met hetgeen van een goed werknemer verwacht mag worden. Omdat niet duidelijk is of werkneemster op advies van een financieel adviseur van IM heeft gehandeld, wordt deze gedraging niet aangemerkt als een dringende reden. Daarvoor is nader bewijs nodig, waarvoor zich de onderhavige procedure niet leent. In gelijke zin is onvoldoende aannemelijk geworden dat werkneemster zichzelf bewust een hogere bonus heeft toegekend. Ook het feit dat werkneemster niet is verschenen op het gesprek om over het voorval te praten, kan niet tot een ontslag op staande voet leiden. IM handelde in casu namelijk onzorgvuldig door werkneemster geen nadere informatie omtrent de inhoud van het gesprek te verlenen. De vorderingen van werkneemster worden derhalve toegewezen.
In reconventie worden de vorderingen van IM afgewezen. Daarbij wijst de kantonrechter nog op het feit dat werkneemster geen partij is in de vordering jegens de vennootschap van haar man uit hoofde van onverschuldigde betaling.