Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland, 15 september 2010
ECLI:NL:RBHAA:2010:BO9243
werknemer/Stichting voor Voortgezet Onderwijs Kennemerland
De Stichting voor Voortgezet Onderwijs Kennemerland (SVOK) heeft werknemer op 22 augustus 2009 benoemd tot voorzitter van het college van bestuur van SVOK (voorzitter CvB) voor de periode van 1 oktober 2008 tot 1 oktober 2009. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Voortgezet Onderwijs van toepassing. Daarin is bepaald dat een aanstelling voor bepaalde tijd hooguit 12 maanden kan duren bij wijze van proef met uitzicht op een aanstelling voor onbepaalde tijd. Op 20 november 2008 is werknemer volledig arbeidsongeschikt geraakt wegens een herseninfarct. SVOK heeft besloten de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. De werknemer vordert in de onderhavige procedure dat SVOK alsnog wordt verplicht hem een nieuwe arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd) aan te bieden. Werknemer heeft slechts zes weken als voorzitter gefunctioneerd en acht het in strijd met het goed werkgeverschap, de redelijkheid en billijkheid en de toepasselijke cao dat hem geen verlenging wordt geboden (later in de procedure heeft werknemer zijn eis gewijzigd en vordert hij tevens schadevergoeding wegens schending van artikel 7:611 BW naar analogie van de proeftijdontslagjurisprudentie).
De kantonrechter oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt. De werknemer is een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar aangeboden omdat het een eerste dienstverband is 'bij wijze van proef'. Door met het aanbod in te stemmen heeft de werknemer het risico aanvaard dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde duur niet zou worden verlengd. De stelling van de werknemer dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op voortzetting van de arbeidsovereenkomst, wordt door de kantonrechter gepasseerd. De werknemer miskent dat de redelijkheid en de billijkheid niet als zelfstandige grondslag voor zijn vordering tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst kunnen dienen. Van slecht werkgeverschap is geen sprake. De werkgever heeft niet in strijd gehandeld met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Dat werknemer, geheel buiten zijn schuld, niet in staat is geweest zich als voorzitter CvB te bewijzen, betekent niet dat de werkgever hem daartoe alsnog in de gelegenheid had moeten stellen. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan immers niet gelijk worden gesteld met een proeftijd gelijk aan de bepaalde tijd, gedurende welke tijd de werkgever inzicht kan krijgen in de hoedanigheden van werknemer en zijn geschiktheid voor de bedongen arbeid.
Volgt afwijzing vorderingen.