Rechtspraak
Houtwerf BV/DirksenRechtbank Den Haag, 18 november 2010
Houtwerf BV/Dirksen
Dirksen is op 1 april 2008 in dienst getreden van Houtwerf, in de functie van verkoper binnendienst. Op 31 maart 2009 hebben partijen een beëindigingsovereenkomst gesloten waarbij Houtwerf een vergoeding van € 4.000 aan Dirksen zou betalen. In een aanvullende overeenkomst is een finale kwijtingclausule opgenomen. In de onderhavige procedure vordert Houtwerf € 24.000 aan schadevergoeding van Dirksen. Dirksen zou tijdens het dienstverband een vloer aan mw. Bakker hebben verkocht en vervolgens – zonder Houtwerf daarvan in kennis te stellen – zelf deze vloer bij Bakker te hebben gelegd tegen betaling, zonder dat hij over de kennis en kundigheid beschikt dergelijke vloeren te leggen. Werknemer heeft zich bij Houtwerf ziek gemeld en is op die dagen de vloer bij Bakker gaan leggen. Toen de vloer gebreken toonde heeft Bakker Houtwerf aansprakelijk gesteld. Houtwerf vordert nu vergoeding van deze schade alsmede boetes wegens het overtreden van het verbod op nevenactiviteiten en/of het concurrentiebeding. Volgens Houtwerf kan werknemer geen beroep doen op de finale kwijtingclausule, daar deze clausule per abuis in een voor het UWV opgesteld document ten behoeve van het veiligstellen van WW is blijven staan.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Een onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat (art. 157 Rv), behoudens tegenbewijs (art. 151 Rv). Indien een werkgever in het kader van de beëindiging van het dienstverband met zijn werknemer, aan deze werknemer een beëindigingsovereenkomst aanbiedt, mag de werknemer ervan uitgaan dat de wil van de werkgever is gericht op de gevolgen die uit deze overeenkomst voortvloeien. Houtwerf is er niet in geslaagd te bewijzen dat zijn wil in casu niet was gericht op het overeenkomen van de finale kwijtingclausule.
Bijgevolg moeten de vorderingen van Houtwerf worden afgewezen.