Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 28 december 2010
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO9830
werknemer/Steigerbouw Van der Panne - Rotterdam BV
Werknemer is op 2 januari 1990 bij Van der Panne in dienst getreden in de functie van hoofd administratie. Vanaf april 2002 vervulde werknemer de functie van adjunct-directeur. In september 2003 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt. Met toestemming van de CWI is de arbeidsovereenkomst per 8 januari 2006 opgezegd. In eerste aanleg heeft werknemer schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag gevorderd en daartoe aangevoerd dat zijn uitval wegens burn-out komt door de werkdruk en bejegening van de directeur van Van der Panne (zijn zwager). Voorts zou Van der Panne de re-integratie van werknemer hebben verstoord. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen, omdat hij niet was geslaagd in het leveren van bewijs van het causale verband tussen de bejegeningen en zijn arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer niet kunnen omgaan met een loyaliteitsconflict in een familiebedrijf. Dat is evenwel geen grond voor kennelijk onredelijk ontslag. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Het in hoger beroep voorliggende bewijsmateriaal in aanmerking genomen, de verklaringen van de (in enquête en contra-enquête gehoorde) getuigen daaronder begrepen, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat werknemer niet erin is geslaagd te bewijzen dat hij door de situatie op het werk, versterkt door het optreden van de directeur van Van der Panne ziek is geworden. Daarbij tekent het hof aan dat het op de weg van werknemer ligt dit causale verband te stellen en te bewijzen (artikel 150 Rv). Ook de grieven tegen het niet (voortzetten van) re-integreren in het tweede spoor wordt verworpen. Uit HR 13 december 1991, NJ 1992, 441, volgt dat de mate van re-integratie-inspanningen mede afhangt van de werkgerelateerdheid van de arbeidsongeschiktheid. Daarbij komt dat de periode van re-integratie in het tweede spoor krachtens artikel 7:658a BW inmiddels was verstreken, zodat er geen wettelijke plicht tot een dergelijke re-integratie op Van der Panne rustte.
Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.