Naar boven ↑

Rechtspraak

Wilhelminatoren/Bokkerijder BV/werkneemster
Rechtbank Limburg, 29 december 2010
ECLI:NL:RBMAA:2010:BP0942

Wilhelminatoren/Bokkerijder BV/werkneemster

Afwijzing ontbindingsverzoek wegens niet beproeven van mediation

Werkneemster (34 jaar) is sinds 1 april 2004 in dienst van Wilhelminatoren, laatstelijk in de functie van keukenhulp gedurende tien uren per week. Na enkele jaren is – volgens Wilhelminatoren – werkneemster zich steeds minder flexibel gaan gedragen en vroeg zij verlof in het hoogseizoen. Een van de incidenten was het vakantieverlof van vier weken in de zomer van 2009. Wilhelminatoren had werkneemster dit verlof onder verwijzing naar de cao geweigerd, waarna in overleg met raadsmannen uiteindelijk en compromis van 2,5 weken tot stand was gekomen. Na deze 2,5 weken meldde werkneemster zich vanaf het vakantieadres ziek. Thans verzoekt Wilhelminatoren ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair wegens een dringende reden en subsidiair wegens veranderingen in de omstandigheden. In april 2010 heeft werkneemster zich wederom ziek gemeld. Volgens Wilhelminatoren werkt werkneemster niet mee aan haar re-integratie, terwijl werkneemster zich op het standpunt stelt dat juist Wilhelminatoren zich niet aan haar re-integratieverplichtingen houdt.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Ten tijde van het ontbindingsverzoek is werkneemster arbeidsongeschikt wegens ziekte, zodat het opzegverbod van toepassing is. Onderzocht zal dan moeten worden of er desalniettemin reden is de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Uit de stukken noch uit het gestelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is echter gebleken dat zich een van de in artikel 7:678 BW opgesomde omstandigheden voorgedaan heeft of dat anderszins sprake is van omstandigheden die een onverwijlde opzegging zouden kunnen rechtvaardigen en – die zowel objectief als subjectief gezien – een dringende reden opleveren. Van een dringende reden in de zin van de wet is hoe dan ook geen sprake omdat de 'verwijten' die werkneemster gemaakt worden, van veel lichter karakter zijn dan de redenen als bedoeld in de artikelen 7:677 en 7:678 BW. Het primaire verzoek zal daarom afgewezen worden. Ten aanzien van de subsidiaire grond, verstoorde arbeidsrelatie wegens onconstructieve houding werkneemster, is de kantonrechter van oordeel dat er weliswaar sprake is van een zekere verstoring in de onderlinge verhouding, maar niet van zodanige aard dat deze een ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens een periode van ziekte en arbeidsongeschiktheid rechtvaardigt. De mogelijkheden van re-integratie en inschakeling van een mediator dan wel andere derde om het onderlinge conflict op te lossen zijn immers volstrekt onvoldoende benut. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.