Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 25 januari 2011
ECLI:NL:GHSGR:2011:BP1109
werknemer/Maersk BV
Werknemer is van 31 oktober 1949 tot 25 september 1950 en van 25 september 1950 tot 30 oktober 1967 als respectievelijk havenwerker en stuwer in loondienst werkzaam geweest bij de N.V. Stoomvaartmaatschappij 'Nederland' (hierna: SMN), waarvan aanvankelijk Nedlloyd BV (hierna: Nedlloyd), thans Maersk, rechtsopvolgster is. Daarna heeft werknemer bij de Gemeente Stadsreiniging Amsterdam gewerkt. In april 2007 is bij werknemer de ziekte mesothelioom vastgesteld. Op 24 mei 2007 is werknemer overleden. Thans vordert (de erven van) werknemer schadevergoeding ex artikel 7:658 BW. Maersk stelt zich op het standpunt dat de vordering is verjaard en dat geen sprake is van een zorgplichtschending door SMN. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen op grond van verjaring. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. De lat voor doorbreking van de 30-jaartermijn ligt hoog (HR 28 april 2000, LJN AA5635 (Van Hese/De Schelde)). De Hoge Raad geeft niet voor niets aan dat alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden gewogen om te beoordelen of inderdaad sprake is van onaanvaardbaarheid in de hier bedoelde zin, en dat daarbij alle door hem vermelde zeven gezichtspunten kenbaar in de beoordeling moeten worden betrokken. Anders dan werknemer stelt is er geen vaste/onderlinge rangorde met betrekking tot de verschillende gezichtspunten. Bovendien bevat de 'gezichtspuntencatalogus' geen limitatieve opsomming van gezichtspunten, nu alle omstandigheden dienen te worden meegewogen. Het gaat om het totaalbeeld van alle relevante omstandigheden van het geval. Het hof beoordeelt aan de hand van de regel uit voornoemd arrest van de Hoge Raad en met inachtneming van de daarin geformuleerde zeven gezichtspunten (a t/m g) of het beroep van Maersk op de verjaring van de door werknemer ingestelde vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Alles bezien in onderlinge samenhang en in het licht van hetgeen werknemer ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 6:2 lid 2 BW heeft aangevoerd komt het hof tot het oordeel dat dit beroep niet slaagt. Kort gezegd is de situatie naar het oordeel van het hof – juridisch gezien – niet voldoende schrijnend om het beroep op verjaring als onaanvaardbaar aan te merken. Dit oordeel baseert het hof op hetgeen hiervoor met betrekking tot de gezichtspunten a, b, c, e, f en g is overwogen en het feit dat erflater op 87-jarige leeftijd is overleden, waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat de gemiddelde levensverwachting voor mannen (wezenlijk) lager ligt. Gesteld noch gebleken is dat erflater voor de diagnose van mesothelioom een zodanige lange lijdensweg heeft moeten ondergaan, dat dit de bereikte leeftijd ten tijde van het overlijden als punt van overweging relativeert.