Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Rotterdam, 24 november 2010
ECLI:NL:RBROT:2010:BP4372

werkgever/werknemer

Herhaald ontbindingsverzoek leidt tot C=1

Fortis heeft op 1 april 2010 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster ingediend bij de Sector kanton van de Rechtbank Rotterdam (zaaknummer 1104398 VZ VERZ 10-1724). De kantonrechter heeft bij beschikking van 31 mei 2010 geoordeeld dat Fortis werkneemster niet op onjuiste gronden boventallig heeft verklaard. De verzochte ontbinding is echter niet toegewezen, omdat ten tijde van de behandeling van het verzoek niet duidelijk was of werkneemster voor herplaatsing in aanmerking zou komen bij de nieuw op te richten divisie Private Banking International (PBI). Aanvankelijk was Fortis voornemens werkneemster voor een functie bij PBI te laten solliciteren, maar dat is niet doorgegaan. Thans verzoekt Fortis wederom ontbinding onder toekenning van een vergoeding conform het Sociaal Plan. Werkneemster stelt zich wederom op het standpunt dat zij ten onrechte boventallig is verklaard.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De boventalligheid is al in de vorige ontbindingsprocedure aan de orde gekomen. In de beschikking van 31 mei 2010 is overwogen dat het gezien de vaart van de ontwikkelingen over de fusie als gevolg van de nationalisatie van Fortis begrijpelijk is dat niet duidelijk was hoe de nieuwe organisatie eruit zou zien. Er is daarom geoordeeld dat werkneemster per 1 september 2009 niet op onjuiste gronden boventallig is verklaard. Werkneemster heeft in deze procedure opnieuw gesteld dat zij niet boventallig verklaard had behoren te worden, maar heeft geen (nieuwe) feiten en omstandigheden naar voren gebracht die reden zouden zijn om nu anders te oordelen. Gezien de fusie, voortdurende financiële crisis en strengere regelgeving wordt geconcludeerd dat voldoende aannemelijk is dat Fortis gegronde reden had te besluiten een deel van de functies niet open te stellen. Werkneemster wil graag haar baan behouden, en stelt dat Fortis gewoon 'van haar af wil'. Er is echter niet gebleken dat aan het verzoek van Fortis andere motieven ten grondslag liggen dan bedrijfseconomische, vooral gelet op het door haar erkende uitstekende functioneren van werkneemster. De kantonrechter is van oordeel dat de gestelde bedrijfseconomische omstandigheden een verandering in de omstandigheden vormen op grond waarvan de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt daarom op die grond toegewezen. Werkneemster komt een vergoeding toe van C=1 (€ 92.000) waarbij de dienstjaren bij de rechtsvoorganger van Fortis meetellen in de A-factor.