Naar boven ↑

Rechtspraak

Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop c.s./Ministerraad
Hof van Justitie van de Europese Unie, 1 maart 2011

Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop c.s./Ministerraad

Gebruik van sekse als factor bij beoordeling van verzekeringsrisico’s conform Richtlijn 2004/113 in strijd met door het Unieverdrag gewaarborgde grondrecht. Bevoegdheid Uniewetgever tot bevordering gelijkheid

Is de inaanmerkingneming van het geslacht van de verzekerde als risicofactor bij de opstelling van particuliere levensverzekeringsovereenkomsten verenigbaar met de grondrechten van de Europese Unie? Dit is in wezen de aan het Hof voorgelegde vraag in deze prejudiciële procedure. Daarbij gaat het voor de eerste keer om materieelrechtelijke bepalingen van Richtlijn 2004/113/EG (antidiscriminatierichtlijn). Op grond van artikel 5 lid 2 van Richtlijn 2004/113 mogen de lidstaten seksegerelateerde verschillen in verzekeringspremies en -uitkeringen voor individuele personen toestaan in de gevallen waarin sekse een bepalende risicofactor is en dit kan worden onderbouwd door relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens. Talrijke lidstaten hebben voor een of meerdere typen van verzekeringen gebruikgemaakt van deze uitzondering. Het Belgische Grondwettelijk Hof vraagt thans evenwel of deze bepaling van de richtlijn verenigbaar is met hogere regels van Unierecht, in het bijzonder met het als grondrecht neergelegde verbod van discriminatie op grond van geslacht. Dit verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een door de Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop (hierna: 'Test-Aankoop') en door twee particuliere personen ingesteld beroep tot ongrondwettigverklaring van de Belgische wet waarbij Richtlijn 2004/113 in nationaal recht wordt omgezet.

Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. Ingevolge de artikelen 21 en 23 van het Handvest is elke discriminatie op grond van geslacht verboden en moet de gelijkheid van vrouwen en mannen op alle gebieden worden gewaarborgd. Punt 4 van de considerans van Richtlijn 2004/113 verwijst uitdrukkelijk naar deze artikelen; de geldigheid van artikel 5 lid 2 van deze richtlijn moet dus worden getoetst aan deze bepalingen van het Handvest (zie in die zin arrest van 9 november 2010, Volker und Markus Schecke en Eifert, C‑92/09 en C‑93/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 46). Terwijl artikel 157 lid 1 VWEU het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op een specifiek gebied invoert, bevat artikel 19 lid 1 VWEU een machtiging voor de Raad, die deze moet gebruiken met inachtneming van met name artikel 3 lid 3 alinea 2 VEU, dat bepaalt dat de Unie sociale uitsluiting en discriminatie bestrijdt en sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind bevordert, en artikel 8 VWEU, volgens hetwelk de Unie bij elk optreden ernaar streeft de ongelijkheden op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. Bij de geleidelijke totstandbrenging van deze gelijkheid bepaalt de Uniewetgever, gelet op de bij artikel 3 lid 3 alinea 2 VEU en artikel 8 VWEU aan de Unie opgedragen taak, op welk tijdstip hij handelt, en houdt hij daarbij rekening met de ontwikkeling van de economische en sociale situatie in de Unie. Een dergelijk handelen, wanneer daartoe wordt beslist, moet het nagestreefde doel evenwel coherent verwezenlijken, hetgeen niet de mogelijkheid uitsluit te voorzien in overgangsperiodes of uitzonderingen van beperkte draagwijdte.

Vaststaat dat Richtlijn 2004/113 in de sector van de verzekeringsdiensten zoals blijkt uit artikel 5 lid 1 ervan de toepassing van unisekspremies en -uitkeringen tot doel heeft. In punt 18 van de considerans van deze richtlijn wordt uitdrukkelijk verklaard dat om de gelijke behandeling van mannen en vrouwen te waarborgen het gebruik van seksegerelateerde actuariële factoren niet mag resulteren in verschillen tussen de premies en uitkeringen van verzekerden. Volgens punt 19 van de considerans van deze richtlijn is de aan de lidstaten verleende mogelijkheid om de regel van de unisekspremies en -uitkeringen niet toe te passen een 'uitzondering'. Richtlijn 2004/113 gaat voor de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen in de zin van de artikelen 21 en 23 van het Handvest dus uit van de vergelijkbaarheid van de respectieve situaties van vrouwen en mannen inzake de premies en uitkeringen van door hen aangegane verzekeringen. In deze omstandigheden bestaat het gevaar dat de uitzondering op de gelijke behandeling van vrouwen en mannen in de zin van artikel 5 lid 2 van Richtlijn 2004/113 naar Unierecht onbeperkt toegestaan blijft. Een dergelijke bepaling, die de betrokken lidstaten toestaat een uitzondering op de regel van unisekspremies en -uitkeringen zonder beperking in de tijd te handhaven, is in strijd met de verwezenlijking van het door Richtlijn 2004/113 nagestreefde doel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen en onverenigbaar met de artikelen 21 en 23 van het Handvest. Bijgevolg moet deze bepaling ongeldig worden geacht bij het verstrijken van een passende overgangsperiode. Gelet op al het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 5 lid 2 van Richtlijn 2004/113 met ingang van 21 december 2012 ongeldig is.