Naar boven ↑

Rechtspraak

Defossez/Sotimon, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Fonds sluiting ondernemingen c.s.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 maart 2011

Defossez/Sotimon, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Fonds sluiting ondernemingen c.s.

Loongarantieregeling na faillissement bij grensoverschrijdende arbeid. Aanspraak op waarborgfonds buitenland laat aanspraak op gunstigere nationale regeling onverlet

Defossez heeft in België als voorman en vervolgens als ploegbaas gewerkt op een bouwterrein, in eerste instantie, vanaf maart 1997, voor EBM SA en vervolgens, vanaf september 2000, voor SOTIMON. Beide vennootschappen hebben hun maatschappelijke zetel in Frankrijk. In december 2003 is Defossez ontslagen. Dit ontslag is onregelmatig geoordeeld. Op 1 juni 2004 is SOTIMON failliet verklaard. Om betaling van zijn loonaanspraken te krijgen, sprak Defossez primair het CGEA te Lille aan, en subsidiair het Belgisch FSO. In geschil is welk waarborgfonds moet worden aangesproken. De verwijzende rechter wenst daarom antwoord op de volgende vraag te vernemen: Moet artikel 8 bis van Richtlijn 80/987, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2002/74, waarvan het eerste lid bepaalt dat wanneer een onderneming met activiteiten op het grondgebied van ten minste twee lidstaten in staat van insolventie verkeert, het waarborgfonds dat bevoegd is om de onvervulde aanspraken van de werknemers te honoreren, het fonds van de lidstaat is op het grondgebied waarvan de werknemers gewoonlijk hun arbeid verrichten of verrichtten, en het tweede lid bepaalt dat de omvang van de rechten van de werknemers wordt bepaald door het recht waaronder het bevoegde waarborgfonds valt, aldus worden uitgelegd dat het het waarborgfonds aanwijst dat met uitsluiting van ieder ander bevoegd is, of moet het, gelet op de doelstelling van de richtlijn, namelijk het versterken van de rechten van de werknemers die gebruikmaken van het vrij verkeer van werknemers, en gelet op artikel 9 lid 1 van deze richtlijn, bepalende dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de werknemers, aldus worden uitgelegd dat het de werknemer niet het recht ontzegt om, in plaats van de waarborg van dit fonds, een beroep te doen op de gunstiger waarborg van het fonds waarbij zijn werkgever overeenkomstig het nationale recht is verzekerd en waaraan hij premies afdraagt?

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. Artikel 3 van Richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, in de versie van deze richtlijn die van vóór de wijziging bij Richtlijn 2002/74/EG dateert, moet aldus worden uitgelegd dat voor de honorering van de onvervulde aanspraken van een werknemer die zijn arbeid gewoonlijk heeft verricht in een andere lidstaat dan die waar zijn werkgever (die vóór 8 oktober 2005 insolvent is verklaard) zijn zetel heeft, de in dit artikel bepaalde verplichtingen, wanneer die werkgever niet in die andere lidstaat gevestigd is en zijn verplichting om in de financiering van het waarborgfonds bij te dragen vervult in de lidstaat waar hij zijn zetel heeft, rusten op dat fonds. Richtlijn 80/987 verzet zich er niet tegen dat een nationale wettelijke regeling bepaalt dat een werknemer overeenkomstig het recht van die lidstaat een beroep kan doen op de loonwaarborg van het nationale fonds, als aanvulling op of ter vervanging van de waarborg die wordt geboden door het fonds dat ingevolge deze richtlijn bevoegd is, op voorwaarde echter dat die waarborg de werknemer een betere bescherming biedt.