Rechtspraak
Casteels/British AirwaysHof van Justitie van de Europese Unie, 10 maart 2011
Casteels/British Airways
Casteels was vanaf 1 juli 1974 onafgebroken in dienst van British Airways (BA). Gedurende zijn loopbaan werkte hij op het grondgebied van verschillende lidstaten, namelijk het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, steeds in dienst van deze onderneming. Bij de overplaatsing van Casteels van Brussel naar Düsseldorf kwamen de betrokken partijen overeen dat de arbeidsvoorwaarden voor de op 1 juli 1974 in dienst van BA getreden Duitse staf voor betrokkene zouden gelden. Een uitzondering gold evenwel voor de aansluiting van Casteels bij de pensioenregeling van BA in Duitsland op basis van de groepsverzekeringsovereenkomst met Victoria Lebensversicherungen AG. Deze aansluiting kon eerst ingaan bij de indiensttreding van Casteels bij de exploitatiezetel van BA te Düsseldorf. In het hoofdgeding betwist BA het recht van Casteels op aanvullend pensioen over de diensttijd in Duitsland, op grond dat Casteels deze exploitatiezetel te Düsseldorf in 1991 vrijwillig verliet (na drie jaar) zonder de bij § 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst vereiste minimumdiensttijd (van vijf jaar) voor de verwerving van definitieve rechten op een aanvullend pensioen krachtens de in die zetel geldende regeling te hebben vervuld. Volgens het Arbeidshof te Brussel had Casteels ingevolge de in de betrokken periode geldende Duitse regeling slechts recht op terugbetaling van zijn eigen bijdragen met uitsluiting van die van zijn werkgever. Doordat hij voor dezelfde werkgever in verschillende lidstaten heeft gewerkt, heeft Casteels dus minder gunstige rechten op aanvullende pensioenuitkeringen dan wanneer hij voor deze werkgever steeds in België zou hebben gewerkt. De verwijzende rechter heeft het Hof een aantal prejudiciële vragen gesteld inzake vrij verkeer van werknemers.
Het Hof oordeelt als volgt. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 48 VWEU rechtstreekse werking heeft zodat een particulier zich in een geding voor een nationale rechter op dit artikel kan beroepen tegenover een werkgever uit de privésector. Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat artikel 48 VWEU niet beoogt te werken als een rechtstreeks geldende rechtsregel. Het vormt een rechtsgrondslag op basis waarvan het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure de maatregelen kunnen vaststellen welke op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers. Deze vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen niet-meetelling van de door een werknemer voor dezelfde werkgever in diens exploitatiezetels in verschillende lidstaten en krachtens eenzelfde algemene arbeidsovereenkomst vervulde dienstjaren voor de bepaling van de periode voor verwerving van definitieve aanspraken op aanvullende pensioenuitkeringen in een lidstaat. De verwijzende rechter vraagt zich ook af of de overplaatsing van een werknemer, met zijn instemming, naar een exploitatiezetel van dezelfde werkgever in een andere lidstaat moet worden gelijkgesteld met vrijwillig vertrek van deze werknemer in de zin van de bepalingen van het betrokken stelsel van aanvullend pensioen. Op deze tweede vraag moet worden geantwoord dat artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich bij verplichte toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst verzet tegen niet-meetelling van de door een werknemer bij dezelfde werkgever in diens exploitatiezetels in verschillende lidstaten en krachtens eenzelfde algemene arbeidsovereenkomst vervulde dienstjaren voor de bepaling van de periode voor verwerving van definitieve rechten op aanvullende pensioenuitkeringen in een lidstaat; en gelijkstelling met vertrek uit eigen wil door een werknemer van de overplaatsing van deze werknemer van een in een lidstaat gelegen exploitatiezetel van zijn werkgever naar een in een andere lidstaat gelegen exploitatiezetel van dezelfde werkgever.