Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 16 maart 2011
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8883
kaakchirurg/Stichting Bronovo Nebo
Op 15 oktober 2001 is eiseres (kaakchirurg) toegetreden tot een maatschap, tezamen met twee andere kaakchirurgen, die in Bronovo praktijk hielden. In verband met het toetreden tot de maatschap hebben partijen een toelatingsovereenkomst gesloten. Eiseres was van 15 oktober 2001 tot en met 30 juni 2008 als kaakchirurg werkzaam in het ziekenhuis. In de periode 15 oktober 2001 tot en met 30 april 2005 behandelde zij daar zowel ziekenfondspatiënten als particuliere patiënten. Bronovo declareerde de ziekenfondsvergoedingen voor de door eiseres bij ziekenfondspatiënten uitgevoerde verrichtingen. Bronovo hield hierop overheadkosten en werkgeverspremies in. Hetgeen vervolgens resteerde heeft Bronovo – onder de noemer brutosalaris – onder afdracht van loonbelasting en premie volksverzekeringen, pensioen- en werknemersverzekeringspremies aan eiseres uitbetaald. Eiseres vordert – samengevat – veroordeling van Bronovo tot betaling van primair € 260.685,34. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat Bronovo ten onrechte loonbelasting en premie volksverzekeringen, pensioen- en WW-premies op haar inkomen heeft ingehouden, dan wel ten onrechte (overige) werkgeverslasten voor rekening van eiseres heeft laten komen. Kern van het geschil is aldus of Bronovo met betrekking tot de inkomsten die eiseres verwierf met de behandeling van ziekenfondspatiënten terecht heeft gehandeld alsof sprake was van een dienstbetrekking in de zin van de fiscale en socialeverzekeringswetgeving (zodat daarop loonbelasting en premie volksverzekeringen, pensioen- en werknemersverzekeringspremies moesten worden ingehouden).
De rechtbank oordeelt als volgt. Indien sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst, staat daarmee vast dat Bronovo rechtens gehouden was loonbelasting en premie volksverzekeringen, pensioen- en werknemersverzekeringspremies in te houden op het brutosalaris en deze af te dragen aan de bevoegde instanties. Niet in geschil is dat eiseres zich uit hoofde van de toelatingsovereenkomst moest houden aan bepaalde aanwijzingen van Bronovo van financiële en organisatorische aard. Evenmin is in geschil dat dergelijke aanwijzingen ook de behandeling van toenmalige ziekenfondspatiënten kon raken. Tot slot is niet in geschil dat Bronovo de financiële afwikkeling van de behandeling van ziekenfondspatiënten voor haar rekening nam en dat de situatie in elk geval feitelijk aldus was dat eiseres niet uitsluitend particulier verzekerde patiënten behandelde, maar ook ziekenfondspatiënten. Ook met betrekking tot deze laatsten moet worden aangenomen dat eiseres de benodigde werkzaamheden verrichtte op grond van een overeenkomst tussen eiseres en Bronovo. Eiseres heeft nimmer bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen op het salaris, hoewel zij deze inhoudingen op haar jaaropgave kon aflezen. Een en ander laat geen andere slotsom toe dan dat Bronovo uit de verklaringen en gedragingen van eiseres redelijkerwijs heeft mogen opmaken dat zij heeft aanvaard dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat zij (mede) werd uitbetaald op grond van deze arbeidsovereenkomst. Dit is voorts in overeenstemming met de (onbetwiste) stelling van Bronovo dat alle specialisten in het ziekenhuis voor wat betreft hun inkomsten voor de werkzaamheden ten behoeve van ziekenfondspatiënten werden behandeld volgens het 'Haagse model', dat inhield dat zij voor dat deel een arbeidsovereenkomst met Bronovo hadden.