Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Limburg, 30 maart 2011
ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ1616

werkgever/werknemer

Taalkundige uitleg concurrentiebeding. Beroep op contra proferentem-uitleg faalt. Concurrentiebeding wordt ook overtreden door buiten geografisch bereik vervolgens werknemers van nieuwe onderneming binnen geografisch bereik werkzaam te laten zijn

Werkneemster is van 3 juni 2005 tot 1 maart 2010 als oproepkracht bij werkgever werkzaam geweest als dansinstructrice. Op de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en relatiebeding van toepassing. Het concurrentiebeding kent een geografisch bereik van 15 km. Werkneemster is na afloop van het dienstverband een eenmanszaak (dansschool) begonnen en heeft dansinstructrices in dienst die werkzaam zijn binnen dit geografisch bereik. Werkgever vordert naleving van het concurrentie- en relatiebeding alsmede betaling van contractuele boetes. Werkneemster doet een beroep op de 'contra-proferentemregel' omdat het beding zo onduidelijk is dat het voor meerdere uitleg vatbaar is. Volgens haar hoefde zij uit de tekst van het beding niet te begrijpen dat het ook niet was toegestaan om werknemers in loondienst in haar naam les te laten geven binnen een straal van 15 km van de plaats van vestiging van werkgever.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter deelt de aangevoerde bezwaren tegen de taalkundige uitleg niet en is voorshands van oordeel dat werkneemster had kunnen en moeten begrijpen dat ook de door haar gekozen constructie in strijd was met de tekst en strekking van het concurrentiebeding. Voorts is genoegzaam gebleken dat werkneemster het concurrentiebeding meermalen heeft overtreden. Een beroep op schorsing van het concurrentiebeding faalt, wat de geografische reikwijdte betreft. Wat betreft de tijdsduur overweegt de kantonrechter dat niet valt uit te sluiten dat de bodemrechter daar wel een beperking zal aanbrengen. In de regel wordt een termijn van één jaar redelijk geacht.

Voor wat betreft het in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst opgenomen boetebeding stelt werkneemster dat gelet op de absolute discrepantie tussen het door haar bij werkgever verdiende loon van gemiddeld € 123 bruto per maand en de gevorderde boete tot en met 20 januari 2010 ter hoogte van € 73.500, de boete dient te worden gematigd tot nihil, althans tot een louter symbolisch bedrag. Gelet op het voorlopige karakter van deze uitspraak en de mogelijkheid tot afwijzing van de onderhavige vordering in een eventuele bodemprocedure, is de kantonrechter van oordeel dat, in verband met het restitutierisico van werkneemster, toewijzing van de tot en met 20 januari 2010 vervallen boete zich niet leent voor toewijzing in een kortgedingprocedure.