Naar boven ↑

Rechtspraak

Ondernemingsraad van Tata Steel IJmuiden Services/Tata Steel IJmuiden BV
Rechtbank Noord-Holland, 11 mei 2011
ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ4752

Ondernemingsraad van Tata Steel IJmuiden Services/Tata Steel IJmuiden BV

Ondernemingsraad dient oordeel Bedrijfscommissie af te wachten. Instemmingsrecht bij invoering tijdelijke tweeploegendienst

De organisatie van Tata Steel in IJmuiden is grofweg ingedeeld in een onderdeel productie en een onderdeel services. De ondernemingsraad is ingesteld voor het servicesonderdeel. Binnen dit bedrijfsonderdeel zijn ongeveer 2300 werknemers werkzaam. Op de arbeidsovereenkomsten is de CAO Sociale Eenheid IJmuiden van toepassing. De cao bevat onder meer de bepaling dat bij de invoering van een dagdienst- of kantoordienstrooster of de invoering van een reeds bestaand ploegendienstrooster in overleg met de ondernemingsraad geschiedt. Als de ondernemingsraad zich van instemming onthoudt, kan de werkgever instemming vragen conform artikel 27 Wet op de ondernemingsraden (WOR). Op 13 december 2010 heeft Tata Steel de ondernemingsraad geïnformeerd over haar voornemen voor de inzet van een tweeploegendienst op de afdeling HTD/OPR/WDO. Op 28 januari 2011 bericht Tata Steel dat gezien de operationele noodzaak tot het nemen van maatregelen binnen de WDO, zij de beslissing heeft genomen om met ingang van 1 februari 2011 een aantal van de reeds ingehuurde krachten op de tweeploegendienst gedurende de voorgenomen periode in te zetten. Volgens de ondernemingsraad is sprake van een schending van artikel 27 WOR en van de bepalingen uit de cao. De ondernemingsraad vordert een verbod op en ongedaanmaking van de gevolgen van invoering van dit besluit.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter is voorshands, op grond van de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat – los van de inhoudelijke beoordeling van de stellingen van de ondernemingsraad – op dit moment (nog) geen aanleiding bestaat om de gevorderde voorlopige voorzieningen te treffen. Tata Steel heeft naar het oordeel van de kantonrechter terecht aangevoerd dat in de bij de Bedrijfscommissie lopende procedure via bemiddeling een oplossing kan worden bereikt en dat als dat niet lukt, de Bedrijfscommissie kan adviseren. Er is geen reden om de uitkomst van de procedure bij de Bedrijfscommissie niet af te wachten. De procedure die artikel 36 WOR voor een conflict als het onderhavige voorschrijft, houdt ook in dat eerst die bemiddeling en/of het advies moet worden afgewacht. Pas daarna kan de rechter een inhoudelijk oordeel geven. De behandeling bij de Bedrijfscommissie is immers bepaald op 17 mei 2011. De Bedrijfscommissie zal – gelet op de wettelijke bepalingen – haar rapport uiterlijk op 30 mei 2011 moeten uitbrengen. Daarbij komt dat de ondernemingsraad twee maanden heeft gewacht met het indienen van het verzoek bij de Bedrijfscommissie. Daar waar de ondernemingsraad zelf eerst meer dan twee maanden heeft gewacht, gaat het niet aan nu te stellen dat het advies van de Bedrijfscommissie, dat op korte termijn zal worden gegeven, niet kan worden afgewacht. De ondernemingsraad heeft nog gesteld dat een voorlopige voorziening wordt gevraagd opdat de kantonrechter een uitspraak kan doen over het instemmings- en adviesrecht van de ondernemingsraad. Deze stelling lijkt uit te gaan van de gedachte dat de kantonrechter een declaratoire uitspraak doet over de genoemde rechten, waartoe deze procedure zich echter niet leent. Ook daaraan kan dus geen grond worden ontleend voor het treffen van een voorlopige voorziening.