Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Den Haag, 16 februari 2011
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6224

werkneemster/werkgeefster

Ontbreken wilsovereenstemming einddatum arbeidsovereenkomst in beëindigingsovereenkomst. Verrekening wegens te veel genoten vakantiedagen pas toegestaan bij einde dienstverband

Werkneemster is sinds 3 januari 1996 als administratief medewerkster voor onbepaalde tijd in dienst van werkgeefster. Op 22 september 2010 heeft werkgeefster aan werkneemster voorgesteld om de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2011 met wederzijds goedvinden te beëindigen en heeft daartoe een door haar opgestelde beëindigingsovereenkomst aan werkneemster voorgelegd. Werkneemster heeft daarop 3 januari 2011 geopperd als beëindigingsdatum, omdat zij op die datum precies 15 jaar bij werkgeefster in dienst zou zijn. Werkgeefster heeft de beëindigingsovereenkomst vervolgens aangepast door in plaats van 1 januari 2011 als beëindigingsdatum op te nemen 3 januari 2011 en heeft deze gewijzigde overeenkomst ter ondertekening aan werkneemster toegestuurd. Enige dagen na 22 september 2010 heeft werkneemster aan werkgeefster bericht niet te kunnen instemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de toegestuurde beëindigingsovereenkomst niet te zullen ondertekenen. Werkgeefster heeft vervolgens op 30 september 2010 om bedrijfseconomische redenen een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV WERKbedrijf en gekregen, waarna werkgeefster het dienstverband bij brief van 31 december 2010 tegen 31 maart 2011 heeft opgezegd. Vanaf 7 november 2010 heeft werkneemster geen loon meer ontvangen. Volgens werkgeefster heeft werkneemster te veel vakantiedagen opgenomen, die verrekend worden met het loon. De einddatum van de arbeidsovereenkomst is volgens werkgeefster 3 januari 2011, omdat werkneemster akkoord is gegaan met beëindiging per deze datum. Werkneemster betwist dit en vordert loon vanaf 7 november 2010 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Voorop wordt gesteld dat in deze voorlopigevoorzieningenprocedure aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld moet worden of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen en tot een toewijzing op de vordering te besluiten. Het is niet te verwachten dat het beroep van werkgeefster op de door haar gestelde beëindigingsovereenkomst in een eventuele bodemprocedure zal worden gehonoreerd. Voor het aannemen van die overeenkomst, waarbij 3 januari 2011 als beëindigingsdatum zou gelden, is immers vereist dat daarover tussen partijen uitdrukkelijk wilsovereenstemming is bereikt. Daarvoor bieden de vaststaande feiten echter geen steun. Nu werkneemster niet tegen de ontslagdatum van 31 maart 2011 is opgekomen, moet het ervoor worden gehouden dat werkgeefster tot deze datum het loon van werkneemster dient uit te betalen. Daaraan staat niet in de weg dat er eventueel een verrekening dient plaats te vinden wegens te veel door werkneemster opgenomen vakantiedagen. Ingevolge artikel 7:632 BW is deze verrekening immers pas toegestaan bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Volgt toewijzing van de loonvordering.