Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Maro Sevice Industrial
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 12 april 2011
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6754

werknemer/Maro Sevice Industrial

Begroting schadevergoeding bij arbeidsongeval. Inspanningen werknemer tot benutting van restcapaciteit

In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat ter comparitie tevens aan de orde zou komen of en in hoeverre werknemer inspanningen (heeft) verricht om werk te vinden en heeft het hof verzocht om eventuele relevante stukken in dat verband voorafgaand aan de zitting toe te sturen. In reactie daarop heeft werknemer uitsluitend een kopie van een arbeidsovereenkomst van 28 juni 2000 tussen hem en AanBouw Rijnmond BV in het geding gebracht. Uit hetgeen werknemer ter zitting heeft verteld, leidt het hof af dat werknemer voor deze werkgever slechts één dag heeft gewerkt en, meer in het algemeen, dat hij in 2000 slechts twee of drie keer enige dagen werkzaamheden heeft verricht. Daarna heeft hij niet meer gewerkt en hij heeft ook niet meer gesolliciteerd. Een gelegenheid in 2001 om een opleiding tot heftruckchauffeur te volgen, heeft hij naar eigen zeggen ongebruikt gelaten. Ter toelichting heeft werknemer op de zitting verklaard dat hij van mening is dat hij (ook) niet in staat is om zittend werk te verrichten en dat hij daartoe dan ook niet bereid is. Dat werknemer hiertoe niet in staat zou zijn, is echter in strijd met eerdergenoemde stukken (arbeidsongeschiktheid van 15-25%) en werknemer heeft zijn stelling ook totaal niet onderbouwd. De opmerking van werknemer ter zitting: 'U hebt alleen maar papier. Ik vóel hoe het is', is daartoe onvoldoende. Medische stukken die zijn stelling zouden kunnen staven ontbreken. Bovendien is niet gebleken dat werknemer serieus geprobeerd heeft zittend, althans kniebesparend werk uit te oefenen; dit valt in elk geval niet af te leiden uit zijn verklaring ter zitting en evenmin uit de overgelegde stukken. Een en ander komt voor zijn risico en het betekent dat zijn verlies aan vermogen slechts voor beperkte tijd als gevolg van het ongeval aan Maro kan worden toegerekend. Onder de hier geschetste omstandigheden acht het hof het redelijk om de periode die werknemer na het ongeval gegund moest worden om passende arbeid te vinden en over welke periode zijn schade door verlies aan verdienvermogen voor rekening van Maro moet komen, op twee jaar te stellen. Daarin is de door het ongeval toegenomen economische kwetsbaarheid verdisconteerd. Aan de hand van het bij inleidende dagvaarding opgegeven ziekengeld en het conform het rapport van de arbeidsdeskundige van 18 april 2000 herberekende hypothetische loon zonder ongeval, begroot het hof de schade van werknemer als gevolg van voormeld verlies aan verdienvermogen over de periode van twee jaar na datum ongeval op € 12.500.