Rechtspraak
werknemer/werkgeefster
Werknemer (48 jaar) is werkzaam als abonnementenverkoper. Ter ondersteuning van de werving van nieuwe abonnees worden premiums door werkgeefster ingeregeld. In een e-mail van 1 december 2010 bericht werkgeefster de abonnementenverkopers onder meer dat het in toenemende mate voorkomt dat premiums voor andere (vaak privé)doeleinden worden aangewend. De abonnementenverkopers wordt op het hart gedrukt om open kaart te spelen als er een goede reden is een premium voor een ander doel te gebruiken en dit te delen met de verkoopleider. Werkgeefster schrijft dat het achterhouden van premiums gelijk staat aan diefstal en directe arbeidsrechtelijke consequenties heeft. Op 28 december 2010 is werknemer op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum worden daarvoor de volgende redenen genoemd. Werknemer heeft op 22 december 2010 100 kaarten voor een festiviteit aan een derde verstrekt. Een derde heeft deze kaarten te koop aangeboden op internet. Deze kaarten zijn aan werknemer uitgereikt om als premium te worden ingezet bij het werven van nieuwe abonnees. Daarnaast zijn kaarten voor een ijsevenement door werknemer aan een derde toegezegd. Deze kaarten werden ook door een derde te koop aangeboden. Op 5 januari 2011 heeft werknemer de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In rechte staat alleen vast dat werknemer 100 toegangskaarten voor een festiviteit aan een derde heeft gegeven en dat hij twee kaarten voor persoonlijk gebruik aan een derde had beloofd. Voor wat betreft de verkoop van de toegangskaarten voor een festiviteit beschikt werkgeefster slechts over een brief van een multifunctionele accommodatie 'dat er kaarten op internet te koop zijn aangeboden' (en niet door wie) en de verklaring van een derde dat hij de kaarten zonder medeweten van en buiten werknemer om via internet te koop heeft aangeboden. Door werkgeefster is geen bewijs overgelegd van de verkoop via internet van toegangskaarten voor een ijsevenement door een derde of dat werknemer wist dat een derde de kaarten wilde verkopen. Dit betekent dat slechts een gedeelte van het door werkgeefster als dringende reden voor ontslag aangevoerde feitencomplex in rechte is komen vast te staan. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter zal het ontslag op staande voet in de bodemprocedure dan ook geen stand houden, nu in het licht van de gehele inhoud van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval voor werknemer niet duidelijk moet zijn geweest dat het enkele feit dat hij 100 toegangskaarten voor een festiviteit heeft weggegeven kan gelden als een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat hij door werkgeefster ook op staande voet zou zijn ontslagen als, anders dan werkgeefster blijkens de brief van 28 december 2010 meende, dit het enige feit was geweest dat aan werkgeefster bekend was. Volgt toewijzing van de loonvordering.