Naar boven ↑

Rechtspraak

KHS/Schulte
Hof van Justitie van de Europese Unie, 7 juli 2011

KHS/Schulte

Vakantierechten van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer komen voor verval in aanmerking. Vervaltermijn van zes maanden in beginsel in strijd met EU-recht. Nuancering Schultz-Hoff-arrest

Schulte was vanaf april 1964 als bankwerker in dienst bij KHS. In 2002 heeft Schulte een hartinfarct gekregen en is sindsdien zwaar gehandicapt. In augustus 2008 wordt het dienstverband beëindigd. Schulte vordert thans uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen over de jaren 2006-2008. KHS stelt zich op het standpunt dat de aanspraken op vakantiedagen zijn komen te vervallen, vanwege het verstrijken van de overdrachtsperiode van drie respectievelijk twaalf maanden (wegens arbeidsongeschiktheid). De verwijzende rechter constateert dat het recht van Schulte op vakantie voor 2006 op basis van par. 11 lid 1 derde alinea, EMTV per 31 maart 2008 is vervallen. In het arrest van 20 januari 2009, Schultz-Hoff e.a. (C-350/06 en C-520/06, Jurispr. p. I-179) heeft het Hof evenwel verklaard dat het verval van het recht op vakantie na het einde van de referentieperiode of de overdrachtstermijn weliswaar verenigbaar is met artikel 7 lid 1 van richtlijn 2003/88, maar enkel onder de voorwaarde dat de betrokken werknemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om van het hem door de richtlijn verleende recht gebruik te maken. Niettemin twijfelt de verwijzende rechter of hij in een geval als het onderhavige de nationale bepalingen wegens schending van artikel 7 lid 1 van richtlijn 2003/88 buiten toepassing moet laten. Feitelijk acht de verwijzende rechter het niet zeker dat het Hof zich in het arrest Schultz-Hoff e.a. ook heeft uitgesproken over de vraag of artikel 7 lid 1 van richtlijn 2003/88 langdurig zieke werknemers de mogelijkheid van een in de tijd onbeperkte cumulering van vakantierechten toekent. Hij wijst erop dat zonder begrenzing in de tijd Schulte recht zou hebben op vergoeding van 60 vakantiedagen. Indien Schulte voor de hele duur van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak op zijn vakantiedagen had gemaakt, zou hij zelfs recht hebben gehad op vergoeding van 140 dagen. De verwijzende rechter wenst dan ook te vernemen of bij meerjarig ziekteverlof vakantieaanspraken onbeperkt kunnen cumuleren.

De advocaat-generaal concludeert als volgt. In rechtsoverwegingen 56-70 voert hij een aantal argumenten tegen onbeperkt cumulatie van vakantierechter bij meerjarig ziekteverlof aan, te weten: (1) vereiste van temporele nabijheid van de uitoefening van het recht op vakantie; (2) geen kennelijke versterking van de werking van de rust; (3) nadelen voor de economische en sociale integratie van de werknemer; (4) risico van organisatorische en financiële belasting van kleine en middelgrote ondernemingen, en (5) risico van oneigenlijk gebruik van de vakantievergoeding. In een situatie als die van het hoofdgeding die wordt gekenmerkt door langdurige ziekte van de werknemer, worden de belangen van de werknemer en de werkgever, rekening houdend met de doelstellingen van de richtlijn, het beste met elkaar in overeenstemming gebracht kunnen wanneer de overdrachtsperiode aldus in de tijd wordt begrensd dat de vakantierechten die in het respectieve referentiejaar zijn opgebouwd na afloop van een bepaalde termijn vervallen, voor zover verzekerd is dat het doel van het recht op vakantie ook in het geval van langdurig zieke werknemers gegarandeerd wordt. Dit betekent dat bij de beëindiging van de arbeidsverhouding de respectieve rechten op financiële vergoeding in gelijke mate moeten komen te vervallen. Hierbij zou het in het nieuwe jaar opgebouwde recht op vakantie als resterend recht behouden blijven. De vastlegging van een termijn, waarna het recht op vakantie respectievelijk de financiële vergoeding ervan vervalt, vormt een uitvoeringsmodaliteit die voorbehouden is aan de nationale bepalingen en/of gebruiken, waarbij deze geschikt moeten zijn om de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn te verzekeren. Dit moet per geval in het licht van de doelstellingen van artikel 7 lid 1 van richtlijn 2003/88 worden nagegaan. Met een begrenzing in de tijd van achttien maanden wordt in elk geval recht gedaan aan deze doelstellingen. Een overdrachtsmogelijkheid van slechts zes maanden, waar het in de zaak Schultz-Hoff e.a. om ging, is daarentegen te kort om aan deze doelstellingen te voldoen.

  • Onderwerpen: Vakantie
  • Trefwoorden: vakantieverlof, overdrachtsperiode, Schultz-Hoff, langdurig arbeidsongeschikte werknemer en vervaltermijn