Rechtspraak
Fuchs en Köhler/Land HessenHof van Justitie van de Europese Unie, 21 juli 2011
Fuchs en Köhler/Land Hessen
Fuchs en Köhler hebben tot aan de leeftijd van 65 jaar – die zij in 2009 hebben bereikt – als hoofdprocureur gewerkt. Op die leeftijd dienden zij krachtens § 50 lid 1 Hessische Beamtengesetz (hierna: HBG) normaal gezien met pensioen te gaan (pensioenontslagbeding). De betrokkenen hebben op basis van § 50 lid 3 HBG verzocht om hun functie een jaar langer uit te mogen oefenen. De minister van Justitie van het Land Hessen heeft hun verzoeken afgewezen op grond dat het belang van de dienst niet vereiste dat zij in functie bleven (uitzondering van lid 3). De verwijzende rechter heeft twijfels over de verenigbaarheid van de voor de uitoefening van de functie van procureur gestelde leeftijdsgrens met in het bijzonder artikel 6 van Richtlijn 2000/78. Volgens hem vormt de verplichte pensionering van personen die deze functie uitoefenen, wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken, een met Richtlijn 2000/78 strijdige discriminatie op grond van leeftijd. De verwijzende rechter zet uiteen dat de litigieuze bepaling is ingevoerd op een tijdstip waarop werd aangenomen dat de arbeidsgeschiktheid vanaf die leeftijd onvoldoende werd. Thans blijkt uit onderzoek dat die geschiktheid van de ene persoon tot de andere varieert. Bovendien heeft de stijgende levensverwachting ertoe geleid dat de wetgever voor federale ambtenaren en voor werknemers in de particuliere sector de algemene leeftijdsgrens voor pensionering en voor het ontstaan van het recht op pensioen op 67 jaar heeft vastgesteld. Bovendien bepaalt het HBG dat verkozen ambtenaren tot 71 jaar werkzaam kunnen blijven. Volgens de verwijzende rechter blijkt uit de opmerkingen van het Land Hessen bij het HBG in de versie van 1962, dat deze wet de werkgelegenheid voor jongere mensen beoogde te bevorderen en aldus een passende leeftijdsstructuur beoogde te waarborgen. Dat doel is echter geen objectieve rechtvaardiging, omdat er geen voldoende nauwkeurig criterium in het nationale recht bestaat om te bepalen wanneer een leeftijdsstructuur als gunstig of ongunstig kan worden aangemerkt. Die doelstelling dient niet het algemeen belang, maar het individuele belang van de werkgever. Hoe dan ook heeft het Land Hessen niet meegedeeld welke leeftijdsstructuur het passend acht, en waarom. De cijfers die het heeft verstrekt, tonen aan dat een aanzienlijk deel van het personeelsbestand van het openbaar ministerie reeds uit jonge mensen bestaat. Voorts wijzen recente studies erop dat er geen verband bestaat tussen de verplichte pensionering van personen die de leeftijdsgrens hebben bereikt en de aanstelling van jongere mensen. Ook rijst de vraag of cijfers die alleen het Land Hessen betreffen en, binnen dit Land, de ambtenaren in de publieke sector, die slechts een klein deel van de personeelsleden van dat Land en van de werknemers van de betrokken lidstaat uitmaken, kunnen aantonen dat er een doelstelling van algemeen belang bestaat, en of die doelstelling niet vereist dat op een hoger niveau wordt gekeken, met name op het niveau van alle ambtenaren en personeelsleden van het Land Hessen of zelfs van alle ambtenaren en werknemers van die lidstaat. Bovendien zijn bepaalde maatregelen volgens hem incoherent. Dit is in het bijzonder het geval voor de mogelijkheid om de werknemer tot de leeftijd van 68 jaar verder te laten werken, ook al bestaat er een onweerlegbaar vermoeden dat iemand vanaf 65 jaar ongeschikt is om te werken, worden vrijwillige vertrekken vóór 65 jaar bemoeilijkt en voorzien bepaalde wetteksten reeds in een verhoging van de pensioenleeftijd. De verwijzende rechter stelt maar liefst twintig (sub)vragen aan het Hof van Justitie EU. Het Hof brengt deze twintig vragen terug tot drie kernvragen. (1) Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of Richtlijn 2000/78 in de weg staat aan een wet zoals het HBG, die voorziet in de verplichte pensionering van ambtenaren in vaste dienst, in casu procureurs, wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken, onder voorbehoud van de aan hen staande mogelijkheid om, maximaal tot aan de leeftijd van 68 jaar, te blijven werken indien het belang van de dienst dit vereist, wanneer deze wet een of meer van de volgende doelstellingen nastreeft, te weten de invoering van een 'gunstige leeftijdsstructuur', de planning van de vertrekken, de bevordering van ambtenaren, het voorkomen van geschillen en het realiseren van budgettaire besparingen. (2) Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen welke gegevens de lidstaat moet voorleggen om aan te tonen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregel passend en noodzakelijk is, met name of precieze statistieken of cijfers moeten worden verstrekt. (3) Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of een wet zoals het HBG coherent is. Meer bepaald vraagt hij zich in wezen af of deze wet niet incoherent is omdat zij procureurs verplicht om met pensioen te gaan wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken, terwijl, ten eerste, zij hun de mogelijkheid biedt om hun activiteit tot de leeftijd van 68 jaar voort te zetten indien het belang van de dienst dit vereist, ten tweede, zij beoogt het vrijwillige vertrek op de leeftijd van 60 jaar of 63 jaar te bemoeilijken door in die gevallen de hoogte van de pensioenrechten te verminderen en, ten derde, de wetten die op de overheidsdienst op federaal niveau en in verschillende andere Länder toepasselijk zijn, evenals het Socialgesetzbuch dat voor werknemers in de particuliere sector geldt, voorzien in de geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd waarop een volledig pensioen kan worden ontvangen van 65 tot 67 jaar.
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. (1) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, staat niet in de weg aan een wet, zoals het Hessische Beamtengesetz (ambtenarenwet van het Land Hessen), zoals gewijzigd bij de wet van 14 december 2009, die voorziet in de verplichte pensionering van ambtenaren in vaste dienst, in casu procureurs, wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken, maar hun tegelijk de mogelijkheid biedt om tot maximaal de leeftijd van 68 jaar te blijven werken indien het belang van de dienst dit vereist, voor zover deze wet tot doel heeft een evenwichtige leeftijdsstructuur te creëren om de aanstelling en de bevordering van jonge werknemers aan te moedigen, het personeelsmanagement te optimaliseren en daarmee eventuele geschillen over de geschiktheid van de werknemer om zijn activiteit na een bepaalde leeftijd uit te oefenen te voorkomen, en zij het mogelijk maakt dit doel met passende en noodzakelijke middelen te bereiken. (2) Het is slechts aangetoond dat de betrokken maatregel passend en noodzakelijk is wanneer deze gelet op het nagestreefde doel niet onredelijk lijkt en gebaseerd is op gegevens waarvan de nationale rechter de bewijswaarde moet beoordelen. (3) Een wet, zoals het Hessische Beamtengesetz, zoals gewijzigd bij de wet van 14 december 2009, die voorziet in de verplichte pensionering van procureurs wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken, is niet incoherent om de enkele reden dat zij procureurs in bepaalde gevallen de mogelijkheid biedt om tot de leeftijd van 68 jaar te werken, dat zij bovendien bepalingen bevat om pensioneringen vóór de leeftijd van 65 jaar te bemoeilijken en dat andere wettelijke bepalingen van de betrokken lidstaat voorschrijven dat bepaalde ambtenaren, met name bepaalde verkozen ambtenaren, na die leeftijd hun activiteit voortzetten, en in een geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd van 65 tot 67 jaar voorzien.