Rechtspraak
werknemer/werkgeverRechtbank Gelderland, 4 juli 2011
werknemer/werkgever
Werknemer is op 26 juni 2001 in dienst getreden van werkgever. Op dezelfde dag is hij bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders benoemd tot directeur. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat werknemer, indien de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd of ontbonden op verzoek van de werkgever anders dan op grond van disfunctioneren of een dringende reden, aanspraak maakt op een afvloeiingsregeling. Thans vordert werknemer nakoming van de afvloeiingsregeling (€ 341.958,86), dan wel schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd na opzegging door werkgever. Anders dan werkgever aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag heeft gelegd, is er volgens werknemer geen sprake van disfunctioneren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Allereerst zal beoordeeld moeten worden of sprake is van disfunctioneren. Door partijen is opgemerkt dat geen formele functionerings- en voortgangsgesprekken zijn gevoerd, maar dat partijen wel informeel met elkaar hebben gesproken over het functioneren van werknemer. Tegen de achtergrond van de functie van werknemer (statutair directeur) en het gevoerde personeelsbeleid bij werkgever kan niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat in een bodemprocedure – op basis van de thans voorliggende stukken – zal worden beslist dat geen sprake is van disfunctioneren. Daar komt bij dat in een geschil als het onderhavige, waar een toets door het UWV op grond van het BBA ontbreekt, een rechter een volle toets moet (kunnen) doen van alle feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het ontslag van een statutair directeur. Deze toets kan in kort geding, waar geen ruimte is voor nadere bewijsvoering, niet plaatsvinden. Volgt afwijzing van de vorderingen.